In een gigantische plensbui
arriveer ik in een oude gammele bus in Hunsur, een klein stadje
50 km ten westen van Bangalore in Zuid- India. De regen is volkomen
onverwacht en hoort niet te vallen in deze tijd van het jaar.
Het is al donker en ik begin me al af te vragen of ik deze avond
Kushalnagar, het dorp dat naast de Tibetaanse nederzettingen
ligt, nog zal bereiken.
Gelukkig tref ik onder de overkapping
van het busstation een paar jonge Tibetaanse monniken aan. Ze
wachten al een uur op een bus naar Kushalnagar maar hebben ook
geen idee of er nog één komt. India blijft India,
onvoorspelbaar. De monniken blijken uit het Sera Mey klooster
te komen, de plaats waar ik heen wil. Ze bieden me, gastvrij
als Tibetanen zijn, onmiddellijk onderdak aan in het huis waar
zij met een aantal andere monniken wonen. Een taxi voor de resterende
50 km naar het Sera Mey blijkt 300 rupees, f 15,- te kosten.
Het is een bedrag wat ik me makkelijk kan veroorloven. Desondanks
staan de monniken erop dat ze ook een deel van de rit mee betalen.
Al spoedig hobbelen we in een overvolle Ambassador, met ruitenwissers
die de naam niet verdienen, door de plenzende regen.
Tassi,
een 19 jarige monnik, vertelt me onderweg over zijn leven in
Sera Mey. De komende dagen zal hij zich als een goede gids ontpoppen.
Als we na een uur in het huis waar de monniken wonen aankomen
word ik hartelijk ontvangen. Niemand van de andere bewoners schijnt
er zich zelfs maar over te verbazen dat ik zomaar in de late
avond te gast kom.
Tassi woont met vier andere jongens van zijn leeftijd in een
eenvoudig huis. Een oudere monnik woont er eveneens, hij fungeert
als mentor voor de jonge monniken. Veel krijg ik helaas niet
van hem te zien, de volgende ochtend moet hij op reis. Hij geeft
elk jaar in Italië drie maanden onderricht in meditatie
en het Tibetaans boeddhisme. Hij nodigt me onmiddellijk uit naar
Italië te komen. Als ik de volgende ochtend wakker word
ontbijt ik met de monniken. Ze hebben een paar dagen vakantie
zodat ze niet zoals gewoonlijk om 5 uur uit bed moeten. Ook het
ontbijt dat we nuttigen is wat luxer dan gewoonlijk: thee, brood
en voor ieder een gebakken ei. Het ontbijt in het klooster bestaat normaal uit alleen
brood en thee.
Als Tassi me die dag rondleidt waan ik me bijna in Tibet, overal
lopen monniken.
De verschillende kloosters die we bezoeken
zien er volledig authentiek uit. Alleen de Indiase handelaren
die langs de weg kokosnoten en andere zaken verkopen, en het
hete en dorre landschap maken me duidelijk dat ik nog steeds
in India ben.
De Tibetaanse nederzettingen blijken een groot gebied te beslaan.
We verplaatsen ons dan ook steeds per riksja. De riksja vormt
min of meer het openbaar vervoer in de settlements. Nergens heb
ik zulke overvolle exemplaren gezien als hier in Bylakuppe, zes
man in één zo'n kleine driewieler is er meer regel
dan uitzondering.
Gevlucht uit Tibet
Tassi vertelt me honderduit over zijn
leven. Hij is in India geboren en opgegroeid en dat is een heel
verschil met de monniken die als vluchteling uit Tibet aankomen.
In het huis waar ik verblijf zit een jonge monnik die nog geen
jaar geleden uit Tibet gevlucht is. Ook Tassi heeft moeite met
hem te spreken want het dialect van de nieuwkomer kent hij niet
en hij spreekt geen Engels. Ik moet het doen met de warme en
ontwapenende
glimlach van deze monnik. De Tibetanen zitten over de hele wereld
verspreid en dat is op deze plek duidelijk te merken.
Tassi bezit een paar cd's met de laatste discohits erop, gekregen
van Tibetaanse vrienden uit Amerika die onlangs op bezoek kwamen.
En aan de muur van zijn gedeelde kamer hangt een kalender van
de Italiaanse voetbalclub Inter. Ik heb moeite de jongens als
monniken te zien, ze gedragen zich zoals jongens van hun leeftijd
zich overal gedragen. De disco beat dreunt op hun vrije dagen
even hard door de kamer als die bij een westerse tiener. Toch
kent hun leven als monnik veel beperkingen, de de voetbalkalender
hangt wel op Tassi's kamer maar voetballen zelf is er voor hem
niet bij. Ook een bezoek aan een Indiase film is uit den boze,
al dat geweld en de seks maakt de geest veels te onrustig. Als
Tassi betrapt zou worden op zo'n uitstapje zwaait er letterlijk
wat voor hem. Met ontzag spreekt hij over een oudere monnik die
er wel zo hard op los kan slaan dat je na afloop naar de dokter
moet.
Rondom het Sera Mey klooster zitten diverse kleine winkeltjes
en een paar kleine restaurantje die door de monniken gerund worden.
Alle monniken werken bij toerbeurt in die winkels in de keuken
van het klooster. De monniken houden ook wel van een spelletje,
midden op straat voor het klooster spelen ze, omringd door veel
kijkers, snooker. Samen met Tassi zwerf ik een paar dagen door
het uitgestrekte gebied van Bylakuppe, door de Tibetaanse nederzettingen
en bezoek het nabijgelegen Kushalnagar.
Kushalnagar
Kushalnagar
is een typisch Indiaas dorp maar de aanwezigheid van de Tibetanen
maakt de sfeer er geheel anders. Het is marktdag als ik het dorp
bezoek en op straat zitten naast de talloze Indiërs ook
veel Tibetanen die hun waren te koop aanbieden. De verhouding
met de plaatselijke bevolking is over het algemeen goed. Het
verbaasd me altijd weer om de ene keer een Tibetaan tegen te
komen die Zwitsers-Duits spreekt, de volgende Amerikaans, en
nu weer een die vloeiend Hindi spreekt. De Tibetanen hebben zich
over de gehele wereld verspreid en velen van hen zijn in die
landen inmiddels geboren en getogen. Hoewel veel Tibetanen tientallen
jaren in India wonen beschouwen zij zich zelf er nog steeds als
gasten. Tassi droomt nog steeds over een vrij Tibet, als hij
er over praat wordt hij heel enthousiast over het idee er eens
terug te keren. Eénmaal is hij er zelfs al op bezoek geweest.
Hoewel er een paar kleine hotels in de nederzettingen aanwezig
zijn ontmoet ik er bijna geen enkele buitenlander. Na een paar
dagen neem ik weer afscheid van het Bylakuppe, Tassi geeft me
als afscheidcadeau een kleine boeddha voor 'Good luck".
|