Home New HotBooks Visitors'book Links Satsang Spainproject Tibet
GELUK HEEFT GEEN OORZAAK - Wolter Keers
De Ene Ervaring.
Het woord 'ik' wordt gebruikt voor talloze dingen. Soms verwijst het woord 'ik' naar hetlichaam, soms naar het functioneren van de zintuigen, soms naar het denken of voelen,naar het verrichten van een handeling, of naar een bepaalde situatie.
'Ik' ben groot, klein, slim, dom, laf, ijverig; honderden en misschien wel duizenden dingen worden aangeduidmet het woord 'ik'. En toch weet ieder van ons dat hij niet duizenden dingen is, maar dat hijéén is.
Ik had een vriend, die een heel korte ontmoeting had met Shri Ramana Maharshi, endaardoor volkomen van de tafel geveegd was. Hij was zo verblind dat hij eigenlijk niets meer kon zien en hij ging weg, huurde een huis in de Himalaya's en, alsof het kantoorwerk was, ging hij in meditatie van 's ochtends negen tot twaalf, en van twee tot vijf. Hij had allerlei belevingen, raakte af en toe in 'samadhi', tot hij een jaar later opnieuw zijn leermeester opzocht. Bij de eerste ontmoeting vertelde hij van zijn belevingen en zei: 'such are my experiences', dit zijn mijn ervaringen. Waarop zijn leermeester zei: 'dat kan ik helemaal niet accepteren: u bent één en daarom is uw ervaring ook één, u kunt nooit een heleboel ervaringen zijn.'
Wat wij aanduiden met het woord 'ik' en wat het woord 'ik'wezenlijk betekent, is die Ene Ervaring die alle andere ervaringen gemeen hebben. Dat 'ikzelf' kan ik nooit zoeken zoals ik een object zoek dat verloren is gegaan, want dan zou ik mij buiten 'Ikzelf' moeten plaatsen en op zoek gaan. Toch is het dat wat er schijnbaar gebeurt. Eerst is er een gedachte, een gevoel dat 'ik' een persoonlijkheid ben, en daar leg ik mijn zwaartepunt neer, daar investeer ik mijn belangen en mijn energie in. Maar op een gegeven moment, door een of andere gebeurtenis krijg ik een schok, een herkenning, een faillissement, wat dan ook, en opeens besef ik dat die persoonlijkheid niet 'ik' is, maar dat er ergens achter de dingen een geheim verborgen ligt. En ik ga op zoek naar mijzelf! Je kent wellicht het verhaal uit de hindoe literatuur van de man die op zoek gaat naar zijn halssnoer - in India dragen veel mannen halssnoeren. Hij zoekt overal tot hij op een gegeven ogenblik ontdekt dat hij het de hele tijd om zijn eigen nek heeft gehad. In de Europese kinderverhalen heb ik wel eens de variant erop gelezen van de grootvader, de oude heer, die zijn bril zoekt en niet merkt dat die bril de hele tijd op zijn eigen neus staat. We zoeken altijd te ver weg. Dat ligt ook voor de hand, want de wereld vertoont zich altijd aan ons volgens het standpunt dat ik zelf inneem. Omdat ik mij vereenzelvig met een object, met een persoonlijkheid, presenteert zich een wereld vol persoonlijkheden; een wereld van vormen waaraan namen worden gegeven. En doordat ik niet heel scherp heb leren kijken, neem ik aan dat het geluk in deze dingen ligt. Ik ga dus op zoek buiten mijzelf naar de dingen om mij heen, of soms naar die 'ferne geliebte', naar dat wat achter de horizon ligt. Daar moet het geluk liggen, ver weg.Tot op de dag dat ik opeens ontdek dat het halssnoer om mijn eigen nek hangt. Die dagkomt op het ogenblik dat ik wezenlijk van mijn hoofd tot aan mijn tenen begrijp dat het geluk niet in de dingen ligt. Dat ik nu niet meer gelukkig ben met die teddybeer, waar ik als kind mee gelukkig was, of met het indianenboek dat ik verslond toen ik elf jaar was. Het melkkannetje vullen met de oceaan. Als we heel scherp kijken, kunnen we zien dat er een object is - dat kan een voorwerp zijn,of een kunstwerk, of muziek, dat kan een man, vrouw of kind zijn, dat kan alles zijn - dat ons meeneemt tot aan het geluk. Het is altijd iets dat me mijzelf als persoonlijkheid helemaal doet vergeten. Niet meer mijn egoïsme zit op de troon, maar iets anders. En dat feit alleen al, zelfs al ben ik volkomen onwetend over wat er gebeurt, is genoeg om mij om te toveren tot een kosmisch wezen. Dat gaat op voor koningen en ministers en dat gaat op voor de eerste de beste boerenknecht. Het heeft niets te maken met geleerdheid, met sociale positie, met artistieke begaafdheid, het is een universele wet. Leer ik volkomen scherp kijken, dan zie ik dat het object dat mij meegenomen heeft naar deze toestand, die eigenlijk geen toestand is, en die wij het Geluk noemen, dat ditvoorwerp, die persoon, of wat dan ook, in die Ervaring zelf niet meer aanwezig is. Wanneer ik van iemand houd, van mijn haren tot mijn voetzolen, en ik zie zo iemand, dan is op slagen volkomen moeiteloos mijn hele egoïsme verdwenen. Dat wil niet zeggen dat het niet bijna ogenblikkelijk terugkomt, maar op dat ogenblik is het volkomen verdwenen. Samen met mijn egoïsme is de ander als object, als kenbaar, zichtbaar, tastbaar wezen verdwenen en daar is een toestand van volmaakte Eenheid. We zeggen A houdt van B en B houdt van A, maar dat is onjuist. A is opgelost, verdwenen en B is verdwenen; wat overblijft is de Liefde zelf. Daarin is geen A tegenwoordig en daarin is geen B. Daar is alleen één universele Ervaring. Maar wij zijn zo ontzettend getraind, om ogenblikkelijk daarop naam en vorm te projecteren, wij zijn zo ziekelijk gewend onmiddellijk het grijphandje uit te strekken en te zeggen: 'het is van mij', dat zodra deze ervaring iets minder intens wordt en weer wat vorm aanwezig is, wij onmiddellijk zeggen: "ik heb lief". Wij eisen voor de persoonlijkheid, die maar eenfractie van een milligram is van ons wezen, we eisen voor dat fragment het universele geheel op. Wij doen alsof wij het melkkannetje zijn dat de hele oceaan bevat. En daar geschiedt natuurlijk terstond het onheil. Onmiddellijk komt die serie van gewoonten en ik zeg: 'die ander is voor mij'. Of, als er iets gebeurt dat niet geheel past in het kader van mijn opvoeding, dan voel ik mij bedreigd, dan word ik boos, dan word ik jaloers; ik wil bezitten, ik wil beheersen of ik wil beheerst worden, enz. Zo probeert men dan, wat op zichzelf onbegrensd is, in te passen in het kleine, in het beeld dat men geprojecteerd heeft en waar men zich mee vereenzelvigt.Liefde kun je niet opwekken. Wanneer ik van iemand houd, dan betekent dat niet, vooral niet, dat die ander in mij liefde opwekt, want wezenlijk ben ik de liefde zelf en die wordt niet opgewekt, die is er altijd. Maar die ander doet mij al die dingen vergeten die ik op mijn ware wezen projecteer. Die ander is het middel en de aanleiding om het egoïstische standpunt te doen verdwijnen. Daarmee wordt niet de Liefde opgewekt, maar daardoor komt zij te voorschijn. Zij was er altijd al. De wind brengt niet de zon te voorschijn, hij jaagt alleen de wolken weg; de zon was er al. Dat is iets wat we echt goed moeten onthouden, want we zijn geneigd om dit onmiddellijk weer te vergeten! Wel, alles wat we vorige week de revue hebben laten passeren, heeft eigenlijk precies dit zelfde doel: de wolken doen verdwijnen. Dan hoeft men verder niets meer te doen; de zon hoeft men niet aan te steken. Ik hoef niet mijzelf te worden. Ik ben er al en zoals Ik ben is het uitstekend. Het is niet zo dat er aan Mij iets ontbreekt, er is iets te veel. Aan de zon ontbreekt niets, maar er kan een teveel aan wolken zijn, waardoor ik het licht niet zie. Ikzelf ben altijd aanwezig, maar er is een teveel aan allerlei bijgeloof, dat ik op Mijzelf projecteer.Tientallen, honderden dingen noem ik mijzelf en ik gedraag er mij ook nog naar, terwijl een kind weet dat dit volslagen onmogelijk is. Het is hoogst eenvoudig, maar het moet je toch eenmaal verteld worden, uit jezelf kom je er niet op. Alles wat we dus moeten leren komt erop neer dat we dat fragmentarisme, dat gevoel en dat geloof dat we iets beperkts zijn, verliezen. En dat geloof verliezen we niet door het te vervangen door een ander geloof, want dan is het waardeloos; een geloof kan ons nooit bevrijden. Een geloof is iets dat zich afspeelt in het denken en als het diep gaat in het voelen, maar het blijft een fragmentarisch en egoïstisch standpunt. De enige manier omgeloof en bijgeloof kwijt te raken is ontzettend scherp te leren kijken en onderscheid te leren maken tussen Ikzelf, zoals ik wezenlijk ben en al de tientallen en honderden dingen die ik ten onrechte 'ik' noem. Wat nooit van mij gescheiden kan worden. We hebben al gezien dat al die dingen zich een paar tellen lang telkens presenteren. 'Ik' zit op een stoel, daar presenteert zich dus voor een ogenblik een 'zittend ik'. Nu kan je welzeggen: ja maar, "ik zit hier een uur" - maar een ogenblik later zeg ik: "ik luister" en daar presenteert zich dus een 'luisterend ik'. Eerst was er het tastzintuig, het lichaam (hetlichaam is voor 95% tastzintuig) en daarna is er het functioneren van het gehoor. Dan zeg ik: "ik begrijp het" (of begrijp het niet) en verschijnt er dus een 'denkend ik' of een 'voelend ik' of een 'intuïtief ik'. Ieder ogenblik presenteert zich een ander 'ik', dat meestal slechts enkele tellen leeft. Maar... alleen dàt heeft recht op de naam 'Ik' wat nooit van mij kan gescheiden worden. Een plaatje dat zich af en toe in mijn hoofd manifesteert en dan weer verdwijnt, kan nooit Ik zijn. Daarom zijn al die honderden 'ikken' die zich de hele dag door, als een lange ketting met vele schakels voor ons oog vertonen, het niet-ik. Deze Ene Ervaring, die alle ikken gemeen hebben, dat is natuurlijk het werkelijke Ikzelf. En nu hebben we gezien dat er altijd dezelfde relatie bestaat tussen Ik en (als u wilt) de wereld, waar al die schijn-ikken deel van uitmaken. Het is duidelijk dat ik om Ikzelf te zijn geen enkele moeite hoef te doen.
Precies als het water geen moeite hoeft te doen om nat te zijn, want het is de ware natuur van water om nat te zijn. Zo ook moet mijn wezenlijke natuur iets zijn waarvoor ik geen enkele moeite hoef te doen om het te wezen. En zo hebben wij gezien dat wij volslagen moeiteloos altijd de Kenner zijn van elk ding dat zichvoor ons oog manifesteert, onverschillig of dat een kamer is, een zogenaamd grofstoffelijk object, dan wel een gedachte, men zou kunnen zeggen een subtiel object, dan wel een gevoel, men zou kunnen zeggen een diepe woordloze gedachte. Eeuwig tegenwoordig.Om los te raken van het bijgeloof dat ik allerlei dingen ben is het meest efficiënte om te zien dat ik ook niet die fundamentele draad ben, waaraan al die andere bijgeloofjes vastgeregen zijn, zoals kralen aan een halssnoer, nl. die gedachte of dat gevoel heel diep van binnen van 'ikzelf'. Ook dat is nog een object; ook dat heeft een begin en een einde en komt zich van tijd tot tijd presenteren. Maar omdat ik noodzakelijkerwijze dàt ben wat nooit van mij kan gescheiden worden, kan het niet anders of Ikzelf ben altijd aan mijzelf tegenwoordig. Als ik dat niet in de gaten heb, moet het komen omdat ik mijn aandacht richten zelfs vervlecht met de objecten, met dat ik-gevoel, met een ik-gedachte. Als het dus mogelijk is de volmaakte Vrijheid, of het volkomen Geluk te bereiken, dan moet op een of andere manier, de vereenzelviging doorzien en verbroken worden. Daarom al is het van kapitaal belang dat ik duidelijk leer zien dat er twee dingen te onderscheiden vallen: het ene is het eeuwig tegenwoordige 'Element' in ieder gevoel, in iedere gedachte, in iedere zintuigwaarneming en het andere zijn de talloze dingen die niet durend zijn, die zich telkens een paar tellen komen laten zien. Wie dit gezien heeft, wie dit begrijpt, niet alleen met zijn hersens, maar wezenlijk, die heeft een van de belangrijkste sleutels in handen om de gevangenisdeur van het slot te doen. Wanneer men dit ziet, is daar eigenlijk al impliciet een tweede gegeven in, dat zoëven al ter sprake kwam, nl. dat al de dingen met inbegrip van mijn ik-gevoel en mijn ik-gedachte, object zijn en dat durende, dat eeuwig tegenwoordige element altijd Subject.Nu heb ik daar twee uitdrukkingen gebruikt die eigenlijk onjuist zijn. Ik heb gesproken over'mijn' ik-gevoel ('mijn' ik-gedachte). Het is onjuist omdat dat 'mijn' ook deel is van dat ik-gevoel. Het ego en het egoïsme in het algemeen is object, maar achter het ego zit niet nog een keer een eigenaar van het ego; achter het fragmentarische, beperkte standpunt zit niet nog eens een ander fragment, dat eigenaar is van het eerste fragment. Wanneer ik zie dat het ego, dat ik-gevoel, die ik-gedachte object is, dan ontstaat er een afstand tussen die dingen - want meer zijn het niet - en de Kenner van die dingen. Degene die in de bioscoop zit bij een spannende film, vergeet totaal dat hij in de bioscoop zit.Zonder dat hij het merkt, springt hij naar het doek en vereenzelvigt zich met een of enkele van de schaduwen die daarop heen en weer bewegen. Op precies dezelfde manier, zonder dat daar iemand nota van genomen heeft, hebben wij ons zwaartepunt verlegd naar dat heel diepe ik-gevoel, die ik-gedachte en naar al die dingen en handelingen die we aanduiden met het woord 'ik'. Het zwaartepunt verleggen. Men kan dat horen uit gesprekken van allerlei mensen, die zich geweldig druk maken over wat de buren wel vonden van hun overburen, en waarom die toen zei dat dàt niet waar was, want iemand die daar woonde had zelf gezien dat...! Begrijpt u? Dat zijn mensen die zichvolkomen geïnvesteerd hebben in de beelden aan de buitenkant. Zij hebben er geen idee van waarom zij leven en zij hebben ook geen enkele neiging om zichzelf dat af te vragen. Dat hoeft ook niet, waarom zouden zij? Zolang zij genoegen nemen met de film op het doek is alles goed en wel. Maar wie, om welke reden dan ook, daarmee geen genoegen kan nemen, moet zijn zwaartepunt verleggen, moet zijn aandacht die hij investeert of geïnvesteerd heeft in de anderen, terug naar huis roepen. Die anderen zijn niet alleen,zoals ik het in dat wat karikaturale verhaaltje noemde de buren en de overburen en de mensen om de hoek. Die anderen zijn in feite de meneer of mevrouw waar 's ochtends de wekker afloopt, en die dan rillerig zijn of haar bed uitkomt, die meneer of mevrouw die zich daarna wast of scheert, die daarna ontbijt of niet ontbijt, die daarna naar kantoor of de fabriek gaat, die daarna ondergeschikte is van zijn baas, of baas van zijn ondergeschikte, vader of moeder van de kinderen, kind van vader en moeder, enz. Al die rollen die wij een hele dag spelen en waarmee we ons vereenzelvigen, dat zijn in feite de 'anderen', waarin wij geïnvesteerd hebben. Marionetten die wij 'ik' noemen, waartoe wij ons laten beperken, maar die ons doorlopend in een situatie van crisis houden, zelfs wanneer we dat zelf niet merken. Zo wijd als de hemel. Daarjuist hebben we al gezien dat mijn wezenlijke natuur, zoals die zich spontaan manifesteert van zodra ik de beperkingen ophef, bijvoorbeeld als wij van iemand houden, dat deze wezenlijke natuur zo wijd is als de hemel. Dat is een ervaring die velen van u onmiddellijk herkennen en die ieder van ons terug kan vinden in zijn eigen hart.
Dit hebben wij allen ooit meegemaakt en dit Weten blijft achter al die andere dingen bestaan. En daarom, zodra wij ons in een of andere kooi begeven, zodra wij ons invoegen in het spelen van een of andere rol, bevinden wij ons in een crisis, want wij weten diep in onszelf dat wij niet zo beperkt kunnen worden, dat wij in feite iets wezenlijk anders zijn. Het leven als de een of andere rol is een leugen, ook al kunnen we misschien niet anders, maar het is eenzeer beperkte situatie die ons nooit die volmaakte bevrediging kan geven die spontaan opspringt, zonder de minste moeite, wanneer ons egoïsme wordt opgelost, bijvoorbeeld doordat iemand anders ons bij de hand neemt of doordat wij plotseling geconfronteerd worden met het appel aan deze Ervaring. Het is van weinig, misschien van geen enkel belang, dat u probeert te onthouden wat hierallemaal gezegd wordt. Doet u dat wel en gebeurt het zonder moeite, dan heeft dat zijnvoordeel, maar het heeft ook een groot gevaar. Het gevaar dat we gaan denken dat we iets begrepen hebben. Dat is een van de vormen waarop de persoonlijkheid probeert deoceaan in zijn kannetje te gieten en daartoe te beperken. Wat oneindig veel belangrijker is, is om te proberen steeds weer terug te keren tot deze Ervaring waarin ik wezenlijk mijzelf was: naakter dan naakt, de vrijheid zelf van horizon tot horizon, het Geluk en de Liefde zelf, en waarbij ik een ogenblik later, terugkerend tot de wereld van namen en vormen, een wereld vond die volmaakt correspondeerde aan deze Liefde. Was niet het gras groener, was niet de hemel blauwer dan anders? En waren niet alle mensen eigenlijk toch wel beminnelijk? Angst en begeerte: de zwaarste schakels in de ketting. We kunnen nooit staande op ons fragmentarische standpunt deze universele ervaring provoceren. Proberen we dat toch, dan projecteren we ze en is het een vervalsing. Maar we kunnen wel deze sfeer in ons oproepen en in deze sfeer van licht - en licht is een ander woord voor waarheid - kijken naar wat ons bindt. Van dit standpunt uit de dingen bezien waarmee we ons vereenzelvigen; de dingen zien waarvoor we bang zijn, en de dingen bezien waar we erg veel voor over hebben om ze bezitten. Dat zijn twee van de zwaarste schakels in de ketting waaraan de onwetendheid vastligt. De schakel 'angst' en de schakel 'begeerte'. Nu moet u niet vrezen dat dit een ethisch verhaal wordt, want als ik het over begeerte heb, dan heeft dat niets te maken met "gij zult niet...". In één van de oude Indische teksten die ik hier de afgelopen maanden wel eens geciteerd heb, de Ashtavakra Samhita, zegt op eengegeven ogenblik de goeroe Ashtavakra tot zijn leerling Janaka, nadat hij zichzelf herkend heeft zoals hij wezenlijk is: 'kijk, nu ben ik de eigenaar, de heerser van het heelal'. Dat klinkt niet erg ascetisch!
Geluk heeft geen oorzaak. We mogen zo veel of zo weinig hebben als wij willen; dat op zichzelf bindt ons niet. Wat ons bindt is het bijgeloof dat wij gelukkig of ongelukkig zijn doordat wij veel of weinig hebben. Iets maakt ons gelukkig naarmate het ons egoïsme doet verdwijnen, en met egoïsme bedoel ik dus het fragmentarische standpunt. En iets maakt ons ongelukkig naarmate het ons beperkt, verkleint, appelleert aan ons ego, aan onze verdediging, aan onze angsten, lichamelijke pijn e.d. Voor het ongeluk hebben wij altijd de wereld nodig. Men is nooit zomaar spontaan ongelukkig. Als men wat neurotisch is, kan men natuurlijk een gewoonte van ongelukkig zijn aankweken en dan kan het lijken alsof dat spontaan optreedt. Maar in feite ben ik altijd ongelukkig om iets of om iemand. Voor het ongeluk is altijd een reden. Maar het geluk heeft geen oorzaak. Het geluk manifesteert zich spontaan, moeiteloos, wanneer alle dingen die oorzaken hebben verdwijnen. Al de dingen die oorzaken hebben, die gebonden zijn aan tijd, ruimte en oorzakelijkheid worden in stand gehouden door de begeerte. Dit is een belangrijk punt om te onderzoeken. Het is de begeerte naar de dingen die de wereld in stand houdt. Nu hoeft uniet eens een krant open te slaan of naar de commerciële omroep te kijken, u kunt dat in uw eigen leven waarnemen. De begeerte is het gevolg van het bijgeloof dat het geluk in de dingen woont: als ik dàt maar heb, dan word ik gelukkig, ook al smijt je het na drie jaar in de hoek. Het wil dus niet zeggen dat u dit of dat niet mag hebben, dat is het punt niet. Het punt is dat de begeerte naar het ding gebaseerd is op het bijgeloof dat het geluk in dat ding woont. En daarom, wanneer u een begeerd object verkrijgt, dan is er niets zondigs, dan is er niets ongoddelijks, niets onheiligs. Het onheilige in de situatie ontstaat pas wanneer u het geluk, dat spontaan opspringt, toeschrijft aan dat ding. Dan smeedt u van het heiligste der heiligen een zware ijzeren ketting; een soort zwarte magie. Wanneer je duidelijk kijkt, dan zie je dat daar in die ervaring die wij geluk noemen, geen object aanwezig is, ook niet een ik-gedachte, ook niet een ik-gevoel. In geluk zijn geen objecten. Wanneer ik herken, schouw dat het Geluk, dat de onbeperkte Vrijheid zelf een ander woord is voor egoloosheid, een ander woord voor Ikzelf, wanneer ik dat wezenlijk zie, dan is dat de doodslag voor de begeerte. En daarmee voor de verschijning van de wereld als zodanig. De wereld verschijnt als iets dat buiten mij is, zolang ik geluk zoek voor een object, voor het ik-gevoel, voor de persoonlijkheid, voor het lichaam, enz. Zolang ik dus geluk toeken aan de dingen, aan de teddybeer, aan het televisieapparaat, maar ook aan dit lichaam, aan het denken en voelen. Geluk is de afwezigheid van deze dingen. De Duitsers hebben daar een term voor: 'wunschlos glücklich'. Het toppunt van geluk is als er geen wensen meer zijn en dat is fundamentele waarheid. In elke gelukservaring, - maar dat is weer een onjuiste uitdrukking want er is maar één - telkens als er een gat in de wolken is, is geen object aanwezig, is geen lichaam aanwezig, geen denken, geen voelen, geen auto, geen jongen of meisje waar je verliefd op bent. Daar is alleen Ikzelf, van horizon tot horizon. En zelfs dat is nog te veel gezegd. Het is een wijdse Ervaring, zolang daar nog een vage herinnering bestaat aan het lichaam, vergeleken waarmee het een wijdse ervaring is. Wanneer geleidelijk aan de herinnering aan dat lichaam wegebt, is het noch groot noch klein. Als er vorm is, is het dat waarin het heelal zich manifesteert; is er geen vorm dan is het noch groot noch klein. Het is dàt wat wij steeds weer zoeken. Het is dàt wat wij nooit in alle eeuwigheid zullen vinden zolang wij het achterna jagen in objecten. Want dat achterna jagen zelf is de energie die ik investeer in het achterna gejaagde en waarmee ik de scheiding en de illusie van ik-jij in stand houd. En in die illusie is Geluk onbestaanbaar, precies zoals de oceaan onbestaanbaar is in een melkkannetje. Het één sluit het ander uit. Maar zodra ik wezenlijk gezien heb, geschouwd heb, dat het geluk de afwezigheid van objecten is, dat ik dus niet meer een object nodig heb om gelukkig te zijn, om het geluk zelf te zijn (niet als persoon, maar als afwezigheidvan de persoon), pas op dat ogenblik accepteer ik de dingen zoals ze zijn. Op dat ogenblikword ik er onafhankelijk van, want ik weet dat de schat die ik gezocht heb dichterbij is dan het meest nabije. Ik jaag niet meer achter de dingen aan; ik hol ook niet meer achterbegerenswaardige plaatjes aan in mijn denken; ik weiger ook niet meer te kijken naar allerlei onaangename dingen, die daar ergens uit de diepte opborrelen en die ik eigenlijk helemaal niet wil zien. Het is heel vreemd en het lijkt paradoxaal, dat de Vrijheid begint met de herkenning van de gebondenheid.. Niet weglopen, niet meehollen. Jean Klein zegt ergens dat zelfaanvaarding, zelfs op psychologisch niveau niet meer is dan een kwestie van intelligentie en dat het verdringen, het weigeren allerlei dingen te zien die we onaangenaam vinden, eigenlijk niets anders is dan een domheid. Want wat kan ik in hemelsnaam bereiken met te zeggen dat we koeien voortaan paarden noemen en paarden voortaan ezels? Wat kan ik in hemelsnaam bereiken met net te doen alsof dingen die mij dwars zitten mij niet dwars zitten, dat ze niet bestaan? Struisvogelpolitiek! In depraktijk blijkt dat al deze afschuwelijke en afgrijselijke dingen, die, als wij een beetje neurotische neigingen hebben, als kolossale zwarte, bedreigende bergen over ons heen hingen, wanneer ze werkelijk in het gezicht gekeken worden, dwergen zijn. Toen wij vier, vijfjaar oud waren, waren zulke dingen grote geweldige bedreigingen; nu zijn we zelf groot en naar verhouding zijn deze dingen dwergen. Wij hebben katten aangezien voor tijgers en stukken touw voor slangen. Niettemin is het noodzakelijk, wil ik bewust de Vrijheid zelf zijn,dat ik mij geen angst meer laat inboezemen door stukken van die persoonlijkheid, dat ik mij niet meer door een deel van die persoonlijkheid laat chanteren. En dat zijn dus twee belangrijke, naar mijn overtuiging onmisbare hulpmiddelen: dat ik niet meer wegloop voor wat ik niet wil zien en dat ik niet meer meehol met wat me bijna de baas lijkt te zijn, omdat het zo begeerlijk is. Zolang ik dat doe is de Liefde voor mij uitgesloten, want door dit te doen, door te verdringen wat ik niet wil zien, door te investeren in objecten en door mee te hollen met mijn begeerten, houd ik niet alleen de wereld in stand, maar ook mijn egoïsme. Die wereld is geen probleem, het probleem is datfragmentarische standpunt. Al die dingen, die ik ten onrechte aan elkaar geplakt heb, alsof het een lange film was, blijken dan bij steeds beter kijken, in feite als een geheel niet te bestaan. Er is telkens een gedachte of een wereld die zich manifesteert en zich weer oplost; en een ogenblik is daarhet Naamloze, het Vormloze en dan is er weer een wereld die zich manifesteert en die zich weer laat absorberen in het Ikzelf zonder naam en zonder vorm, en zo gaat dit door. Dan blijk Ik te zijn de Tijdloze door niets veroorzaakte volkomen 'bevredigdheid' zelf. Het is omdat ik deze 'bevredigdheid', dit geluk geprojecteerd heb op dingen; het is omdatik dit eeuwig-tegenwoordig-zijn geprojecteerd heb in een verleden, heden en toekomst; het is omdat ik die Vrijheid, die het Zijn zelf is, geprojecteerd heb op een lichaam, op een denker- en voelertje, op de honderd rollen die ik iedere dag speel, dat ik een geweldigefilm heb geschapen die ik mijn leven noem.Maar deze film, deze persoonlijkheid met alzijn facetten en de hele wereld die daaraan correspondeert, blijkt uitsluitend te hebben bestaan in mijn eigen fantasie en dat "mijn eigen" is dan nog deel van die fantasie ook! We moeten op allerlei manieren steeds weer terug komen naar dit nieuwe perspectief. Enerzijds om te voorkomen dat het een theorie wordt, want dat is volkomen waardeloos, en anderzijds om te voorkomen dat het een geloof wordt, dat onze vroegere godsdienst vervangt en toch zo prettig aanvoelt met al die gelijkgestemde mensen! Dan is het even waardeloos en misschien nog gevaarlijker. Ergens aan het einde van het evangelie van Marcus staat dat als je werkelijk gelooft, er een fontein van eeuwigheidsleven spuit uit je hart. Wel, dat is het criterium. Stilte...Wij horen dàt waar wij naar luisteren en wij zien dàt waar wij naar kijken. En door dat luisteren houden we het gehoorde in stand en door dat kijken het geziene. Daarommoeten we, als we willen komen tot de Vrijheid die we wezenlijk zijn, en die schijn-onvrijheid elimineren, weer leren kijken en luisteren naar wat wij wezenlijk zijn. Dat is de Stilte zelf. Het wezenlijk begrijpen, het wezenlijk communiceren, het wezenlijk geluk is de Stilte zelf, die niets te maken heeft met de afwezigheid van geluiden. Het is de Stilte die een ander woord is voor de Vrijheid zelf, voor het volkomen bevredigd zijn zelf. Het is een Stilte die, wanneer men ze leert beluisteren in de diepte van het eigen hart, een universele stilte blijkt te zijn, die er altijd geweest is, ook al hebben we ze overschreeuwd en'overluisterd' en over het hoofd gezien. Wij hebben tot onze schade en schande geleerd verder te kijken dan onze neus lang was en zelfs dat was al veel te ver. Doordat de oude gewoonten om mijzelf te beschouwen als honderd en één dingen zo ingehamerd zijn,vraagt het tijd en lang en scherp kijken, voordat we helemaal doorzien hebben dat wij omde tuin geleid zijn, en dat wij in werkelijkheid iets zijn dat niets gemeen heeft met al die dingen. Er is enige tijd nodig voordat al die dingen opgelost worden in het Licht van Ikzelf, die de weg en de waarheid en het leven ben... maar een wezenlijke moeilijkheid is er niet. Ik kreeg laatst het verhaal te horen over een swami die van een bepaalde wijze gezegd had: "ja, hij was wel wat verlicht, maar niet zo heel erg verlicht!" Dat is volkomen onzin! Men is verlicht of niet verlicht, maar men is niet half verlicht. De zee bestaat niet een beetje uit water. Men kan niet de helft van de waarheid begrepen hebben en de andere helft niet. Want begrepen hebben dat is Zijn. Op dat niveau zijn Kennen en Zijn twee woorden voor precies hetzelfde. Maar zolang men daar nog niet aangekomen is zijn er richtingaanwijzers en dan kunnen we wél zeggendat er graderingen zijn; je kunt dan zeggen dat de onwetendheid stukje bij beetje van je afvalt. En danzijn er drie dingen, drie kettingen, waar we het langst aan vast zitten. Eén op lichamelijk niveau, één op het niveau van het denken en één op niveau van het voelen. Op lichamelijk niveau is de identificatie met het lichaam - en dat is vooral het tastzintuig - het laatste dat verdwijnt. Op het niveau van het denken is er het geheugen met verleden en toekomst. En op het niveauvan het voelen is het de ijdelheid. Nu kun je nooit zeggen dat dit voor iedereen opgaat. Van die ijdelheidwel, dat weet ik zeker, en van de andere twee zeer waarschijnlijk. Als we dat aannemen, dan zou het wel eens erg nuttig kunnen zijn om in de praktijk eens naar elk van deze drie bindingen te kijken. Want je kunt natuurlijk de oplossing altijd een handje helpen. En er zijn altijd blinde vlekken die moeilijk te ontdekken zijn. Je kunt bv. heel ijdel zijn zonder dat je het weet. Allerlei kleine ijdelheden vallen je wel op, maar er kunnen elementaire ijdelheden zijn die je eenvoudig niet in de gaten hebt. En daarom is het misschien goed om ons in deze drie punten te verdiepen. Misschien is dat echt praktisch Voor het eerste punt (het lichaam) wil ik putten uit de bron 'Jean Klein', die een benadering heeft waar ik nooit eerder van gehoord had, en die ik ook nooit in Indië ben tegengekomen. Het lichaam bestaat uit niets anders dan zintuiglijkheid. Je kunt door je lichaam reizen met je aandacht.Vroeger als kind deed ik dat soms, terwijl ik op bed lag, en zonder dat ik bewust was waarom. Ik weet niet of je dat ook wel eens gedaan hebt. Je kunt je identificeren met je voeten, en opeens heb je voeten. Op dat ogenblik heb je geen hoofd: je kunt maar op één plaats tegelijk zijn. Zo kun je door heel je lichaam reizen. Het lichaam is zintuiglijkheid - op een bepaald niveau natuurlijk. Want van wat de zintuigen ons vertellen kennen we alleen dat wat denken, wat geest wordt. We kennen niets anders dan wat denken, wat geest is. Binnen die zintuiglijkheid kunnen we een onderscheid maken tussen het tastzintuig en de andere vier zintuigen. Want reuk, smaak, gehoor en gezicht liggen allemaal vlak bij elkaar in het hoofd en daar valt, met enig onderzoek, vrij gemakkelijk van te begrijpen dat ze ons een illusie voor toveren. Iedereen weet bv. dat geluiden uit trillingen bestaan en je weet dus, als je in een concertzaal zit of als de radio aanstaat, dat er trillingen teweeggebracht worden, dat je trommelvlies gaat trillen en dat er dus maar één trilling tegelijk is. Niemand hoort ooit een melodie. Men hoort maar één trilling tegelijk op het trommelvlies, en de geest - het geheugen met name - projecteert die aan elkaar en maakt er een melodie van. Maar die melodie wordt door ons geschapen. We horen alleen telkens een mini-stukje van één tiende van een seconde en we plakken die aan mekaar en maken daar een lied, een melodie, een symfonie van. Hetzelfde geldt ook voor het gezicht. We zien maar één stip tegelijk. En al die stippen worden door de geest met een geweldige vaart aan elkaar vastgeplakt en daar maken we één beeld van. We weten hoe het gaat in de bioscoop: al die plaatjes zijn op zichzelf niet bewegend, maar we projecteren ze aan elkaar vast en krijgen een bewegend beeld. Op de televisie is er maar één lijn of één punt dat verspringt en we maken er een plaatje van. Maar het tastzintuig, dat is iets anders. Het tastzintuig is eigenlijk overal tegenwoordig; het is het meest overtuigende zintuig. Je kunt je misschien voorstellen dat je blind bent, of dat je doof bent, maar je kuntje niet voorstellen hoe het leven zou zijn als je geen tastzintuig had. Want dat tastzintuig zit overal, waar je ook wordt aangeraakt, je voel het. Ook binnen het lichaam: als je pijn in je buik hebt, ken je dat via het tastzintuig. Als je de ruimte die het tastzintuig inneemt zou vergelijken met de ruimte van de andere zintuigen, dan kom je misschien wel tot een verhouding van negen tot één. Door het tastzintuig projecteren we ook de verschillende dimensies op de wereld. Ik zie daar niet alleen de deur van deze kamer, maar ik zie ook een ruimte van tien à vijftien stappen tussen mij en de deur. Diepte ontstaat door de herinnering aan het tastzintuig, aan het lichamelijke bewegen.Dat is geweldig overtuigend. Velen van ons die zich hierin gaan verdiepen, vooral in het begin, en merken dat er bij die argumenten geen speld tussen te steken is, zullen toch zeggen: "ja, maar ik voel het toch niet zo"! Je kunt iemand met allerlei filosofische argumenten duidelijk laten zien dat de wereld geen enkele realiteit heeft; toch kan hij nog altijd afkomen met het argument: "ja maar, ik voel het toch; dat hout, die tafel is toch hard". Wel, als het tastzintuig zo'n grote plaats inneemt is het toch wel interessant om eens te kijken hoe men de identificatie met dit zintuig kan doorbreken. Daarom die benadering van Jean Klein. We beginnen met het tastzintuig te laten werken. Stel je bv.voor dat je een beetje lauw water in je hand houdt. Sluit eventueel je ogen om het beter te voelen. Als je je daarop concentreert voel je de palm van je hand. Is het te moeilijk dan streel je er eerst even over met de rug van de hand en daarna probeer je dat gevoel op te roepen, zonder er deze keer aan te komen. Het gaat erom dat de huid geprikkeld wordt. Want op dat ogenblik lijkt het alsof die hand volkomen hol en leeg is - niet zwaar. Terwijl je je tastzintuig in de palm van je hand laat werken en daar een prikkeling ontstaat, is de rest van je hand in feite afwezig. Daar is alleen die prikkeling die zich manifesteert.Volkomen ontspannen. Daar komt het op aan: volkomen ontspannen en leeg. Mocht je het moeilijk vinden, ga dan even gemakkelijk zitten en dan vind je vast wel een ander lichaamsdeel dat volkomen ontspannen is, hetzij je dijbeen of je kuiten, of je hals... En als het werkelijk volkomen ontspannen is, dan maakt het de indruk van leeg te zijn. Dan heb je geen ogenblik de indruk dat er zenuwbundels ofspieren en botten doorlopen. Nu is de clou van deze oefening dat je bijvoorbeeld begint met je hand en dat je die ontspanning, die leegheid laat verhuizen, en zo meenemen door heel het lichaam. Dus je begint met je hand, je neemt het mee naar je pols, de onderarm... en nu zul je merken dat waar die leegte komt de spieren zich ontspannen. En lukt het op een zeker moment niet, dan moet je opnieuw beginnen, van vooraf aan. En als je dat twee, drie keer doet, dan moet de onderarm, dan moet die bepaalde plaats zich wel ontspannen, het kan niet anders. Het is heel wonderlijk en een grappige ervaring. En dan moet je proberen om dat geleidelijk uit te breiden over je hele lichaam. De clou daarbij - er zijn er verschillende -is dat allerlei weerstanden zich in het lichaam genesteld hebben en nu pas te voorschijn komen. Als je op een gegeven moment in je verleden in gevaar verkeerd hebt, dan heb je daar een bepaalde afweer bij gemaakt. Zo weet ik nog dat, als vroeger in mijn schooljaren een jongen naar mij toekwam die wou vechten, ik onmiddellijk de spieren rond mijn maagstreek samentrok. Een heleboel van die afweren hebben zich in het lichaam genesteld en zijn blijvend geworden. Nu is het zo, dat als je aan je lichaam denkt, je hier en daar wat voelt, de een voelt zijn rug, de ander zijn hoofd. Iedereen heeft zo zijn bepaalde plekken waar hij speciaal aan denkt. Dat zijn vaak de plekken waar weerstanden zitten. Want als het goed is dan moet je, als je spontaan aan je lichaam denkt, geen enkel beeld hebben. Maar krijgen we wél een beeld, dan kan je zien bij het doen van deze oefening, dat je vastloopt op de plaats waar er weerstanden zitten. Het blijkt bv. dat je je arm en je borst kunt ontspannen, maar als je bij je maag komt lukt het niet. Dan moet je opnieuw beginnen en zo die plek laten doordringen met die leegte. Die ontspanning geleidelijk aan meenemen, en dat eenvoudig volhouden, net zolang tot opeens: ha, daar voelje die spanning wijken. Iets aardigs daarbij is dat je zelfs spanningen gaat ontdekken op plaatsen waar je ze helemaal niet vermoedde. Enfin, daar moeten we verder niet in detail op ingaan, want dat zal wel bij iedereen verschillend zijn. Maar op een gegeven ogenblik kom je zover dat je het gevoel hebt dat het hele lichaam volkomen leeg is. Je hebt het gevoel dat je als een ballon in de vorm van een menselijk wezen geworden bent. Dat je alleen bestaat uit huid. Dat is eigenlijk het belangrijke punt waar deze oefening moet op uitkomen, want daar is nl. die identificatie met het tastzintuig uitgeschakeld. En het belangrijkste is waarschijnlijk dat je jezelf toegestaan hebt al die lichamelijke weerstanden op te geven. Want het is misschien vrij gemakkelijk om alleen op filosofische manier allerlei psychische weerstanden te doorzien of te relativeren. Je kunt zeggen: "Ja, ik ben de Kenner, ik constateer." Maar de restanten van die afweer blijven soms toch nog in het lichaam wonen, soms nog jarenlang. Ik neem een voorbeeld: ik ken een dame die haar hele leven migraine aanvallen heeft gehad, de verschrikkelijkste migraine-aanvallen. Het is volkomen duidelijk waar dat in zit: zij is van kinds af aangetiranniseerd door haar moeder. Die moeder is intussen twintig jaar dood, maar die migraine gaat door. De reden is verdwenen, maar de migraine blijft. En zo is het met allerlei dingen. Soms is de reden opgelost, eenvoudig door omstandigheden verdwenen, maar omdat je niet goed ziet hoe het in elkaar zit, blijven de symptomen nawerken, soms voor de rest van je leven. Wel, deze oefening veegt het lichaam schoon van dergelijke weerstanden. Het is bovendien een prachtige inleiding op de dagelijkse tien of twintig minuten tijd, die je kunt besteden aan de dingen waarover we hier spreken - iets wat ik je altijd al heb aanbevolen. Wie via deze oefening zijn lichaam schoongeveegd heeft van weerstanden, die heeft daarmee een heleboel vooroordelen tegen zichzelf uit de weg geruimd. Want negenennegentig procentvan deze weerstanden in het lichaam betekenen: 'ik ben zwak' of 'ik moet mij verdedigen'. Het zijn allemaal verdedigingsmechanismen. Dus is het een heel verfrissend bad om die kwijt te raken, des temeer omdat de meeste daarvan toch al van lang geleden dateren en hun functie helemaal verloren hebben. Wanneer we dat gedaan hebben, deze leegte in ons toegelaten, dan kun je op een heel nieuwe manier de dingen in je laten doordringen. Er zijn dan plotselingvan die teksten - ik heb weleens de Atma Darshanen de Atma Nivritti* als voorbeeld aangehaald - waar talloze regels in staan, sloka's, met een diepte dieje soms pas na jaren gaat zien, waarvan je in het begin geen idee hebt wat er allemaal in zit. Wel een dergelijke tekst kan men nu zo door zich heen laten gaan en in die leegte de gelegenheid geven om tespreken.
2. Het denken. De tweede leegte: de leegte van de geest, van de psyche.
Als je aan jezelf denkt, waar denk je dan het eerst aan? We weten dat we een eindeloos aantal rollen spelen: de huisvader of huismoeder, de meneer op kantoor, de automobilist en degene die in de winkel iets gaat kopen, degene die het beter weet dan de ander, en degene die bang is voor de ander, degene die gezond of ziekelijk is, die aan sport doet... allemaal rollendie we spelen. Welk plaatje komt er dan? Misschien vind ik dat wel de voornaamste rol die ik speel, en dan komt er dat plaatje. En als je dat zo maar laat doorgaan, krijg je een heel regiment van die mannetjes, waarvan ik af en toe eens denk dat ik die ben. Maar wanneer het goed is, wanneer ik gezien heb, maar werkelijk gezien heb, niet als oppervlakkige theorie van: o ja, zo zal het wel zijn, nee, maar werkelijk goed gezien heb dat ik niet de actieve ben, datik niet de angstige ben, dat ik niet een van die plaatjes ben, dan verdwijnt geleidelijk aan het beeld dat ik van mezelf heb. Dan ben ik niet langer een meneer met die en die eigenschappen, maar dan ben ik dàt waarin zich al die plaatjes manifesteren. En dan tenslotte gaat het zo ver dat er geen plaatje meer is. Dat ik ben die ik ben en daar kan ik eigenlijk verder niets over zeggen.'Ik ben die ik ben': het is niet zo geweldig moeilijk om daartoe te komen; dat openbaart zich vanzelf als wij maar niet ophouden met te kijken. Dat is werkelijk het allerbelangrijkste: steeds weer goed te kijken. Men heeft de advaita vedanta omschreven als de wetenschap van het waarnemen, van het kijken, van het goed kijken. Daarmee alleen komen we helemaal tot aan de deur die we op een gegeven moment doorgaan. Goed kijken wil zeggen: onderscheid maken. Volgens Shankara is dat het enige middel en ikzou er geen ander daarnaast weten te bedenken. Ik geloof dat alle leermeesters in zoveel eeuwen het daar volkomen mee eens zijn. Daar is maar één manier en dat is te onderscheiden wat Ik is en wat niet-ik is. Dat is die plaatjes kwijtraken. Die plaatjes zijn tenslotte herinnering. Identificatie met een persoonlijkheid is herinnering. Herinnering is een manier van denken, een foefje eigenlijk, een trucje vaneen goochelaar. De herinnering laat mij als een goochelaar zien wat er niet is: een verleden. Dus onze hele gebondenheid is voor negenennegentig procent gebondenheid aan dit foefje, dat we het verleden noemen. Let wel, er bestaat geen verleden. Verleden is een denkwijze, een denkwijze die zich altijd hier en nu afspeelt. Niemand van u heeft een verleden. We zijn allemaal hier en nu. We zijn altijd het eeuwigTegenwoordige. En in dat eeuwig Tegenwoordige presenteren zich allerlei prentjes. Als er geen verleden is, kan ik mijzelf ook niet oordelen, niet beoordelen, laat staan veroordelen. Dat is allemaal werk van het geheugen. Doen alsof er iets is wat helemaal niet bestaat, het verleden. Als je in de spiegel van het verleden kijkt dan zie je de andere kant en dat is dan de toekomst. En daarom, als we ons van het verleden kunnen bevrijden, dan zijn we ook van de toekomst bevrijd. Want de toekomst is eenvoudig een weerspiegeling van wat we onze ervaring noemen, geprojecteerd in de vorm van verlangens enz., hetzelfde foefje maar nu omgedraaid. De toekomst bestaat ook niet. Wij zijn altijd in het nu, altijd het eeuwig Tegenwoordige. Ik kan mij van die herinnering bevrijden. Ten eerste door te doorzien dat het een trucje is. Ten tweede door mij te beperken tot één ding, nl. tot het constateren van wat is. Als er licht is, is er schaduw. Wie in de tegenwoordigheid zit van het licht ziet in zichzelf de schaduw. Alan Watts zegt: "Dezelfde liefde van God is het licht en de glorie waarin de zaligen in de hemel verkeren en het vuur waarin de verdoemden in de hel branden". Het is precies dezelfde Liefde Gods, want die is universeel. Alleen de ene ervaart ze als Licht en als Warmte en de andere die ervaart dezelfde liefde als vernietigend, verzengend, pijn doend. Wel, dat is heel duidelijk wanneer je in de nabijheid komt van de goeroe, van degene die licht is en niets anders dan licht. Langs de ene kant is daar die geweldige aantrekking, je gaat erheen als een mot naar hetlicht, naar de vlam en je bent bereid om je te laten verbranden. Maar aan de andere kant zit er toch ook een gevaarlijke kant aan de goeroe: "Zou hij alles wat ik denk echt weten?", "Zou hij alles, wat er in de diepte van mijn gevoelens voor duistere zaken omgaan, weten?" "Zou hij mij helemaal doorhebben?" Wel zo gaat het ook wanneer jij zelf op pad gaat. Het licht is er steeds. In de aanwezigheid van de goeroe was het licht natuurlijk heel sterk geaccentueerd, maar het is er steeds, het is er altijd geweest. Dat licht is er nu ook. En wanneer ik mij nu leeg maak, mij ontdoe van alle plaatjes.. - nee, laten we het omkeren: wanneer ik het licht in mij de kans geef om te schijnen, dan komt de schaduw vanzelf, de plaatjes komen vanzelf naar voren om zich te laten waarnemen. Je gaat vanzelf zien dat er ergens iets niet deugt. Ik kan daar uit eigen ervaring een heel sprekend voorbeeld van geven. Vóór ik naar Indië ging, had ik vanuit boeken over Ramana Maharshi zijn sadhana gevolgd. Ik legde nogal de nadruk op concentratie, op samadhi e.d. - hoewel hij de samadhi nou niet bepaald aanbeval. Maar ik deed dat dus toch en na een poosje kon ik afdalen naar het z.g. hartcentrum. Ik weet niet of je de weg naar het hart van Ramana Maharshi kent, maar het was een van zijn benaderingen. Wel, ik was na een poosje in staat, om daarin af te dalen en dan zie je inderdaad je hoofd ver boven je zitten; dat gevoel had ik toen. Maar op een gegeven moment, toen ik weer met die oefening bezig was, kwam opeens met een schok een beeld naarboven, iets wat ik helemaal niet wilde zien. Het was een naar beeld, waarin ik mijzelf terecht veroordeelde, waar ik een vriend in de steek gelaten had, of iemand verraden had, of een smerige streek had uitgevoerd, wat dan ook; iets wat helemaal niet van het niveau was dat ik aan mezelf stelde en waarvoor ik mij schaamde. Nou dat was niet best, wat moest dat beeld nou? Enfin, ik had in die jaren helemaal geen leiding en ik wist niet goed wat ik daarmee aan moest. Waarom kwam dat nare beeld mij storen terwijl ik toch uitgerekend bezig was met mijn verheven oefeningen? Maar het beeld verdween niet en ik kon kiezen of delen. Ik kon de dekens over mijn hoofd trekken en verder maar proberen te slapen, of ik kon proberen mijn oefening tot een goed einde te brengen. En op een gegeven ogenblik -heel vreemd - drong opeens het besef tot mij door van: hé, maar dat beeld is eigenlijk niets anders dan bewustzijn; eigenlijk is het maar een plaatje, het is verleden. Op dat ogenblik verdween het beeld en ik kon mijn oefening doorzetten. Goed, volgende avond: precies hetzelfde, een ander beeld. Voor iedere keer dat ik iemand een loer had gedraaid, iemand een hak had gezet of bepaalde traumatische belevingen waar ik onder mijn eigen niveau was gebleven (en vaak een heel eind daaronder), kwam er een plaatje, een herinnering. En ik kon er niet omheen lopen, daar viel niet mee te marchanderen. Er was geen voortgaan, tenzij ik eerst dat plaatje goed bekeek. En het wonderlijke daarvan was dat ik iedere avond opnieuw moest ontdekken dat ik dat plaatje kon zien als niets anders dan Bewustzijn. Het ogenblik datik dat ontdekte dacht ik: ha ja natuurlijk, dat had ik gisteren al ontdekt. Maar ik moest het iedere keer helemaal opnieuw ontdekken, alsof ik het nooit eerder gezien had. Ik vertel dat verhaal om te illustreren dat waar je het Licht zoekt, waar dus het accent ligt op Licht, dat daar de schaduwplekken zich vanzelf komen aandienen. Als in een pak oude brieven, die je nog één keer moet lezen voordat je ze mag scheuren. Je moet ze nu leren zien in het licht van het nieuwe begrijpen dat intussen in je gerijpt is. Als die dingen zich manifesteren - de begeerten, beelden uit het verleden, angsten, hoogmoed, noem maar op, een hele catechismus - dan is er altijd een beetje verzet bij, de neiging om dat naar beneden te drukken. Dat moet je dus niet doen. We moeten er helemaal niets mee willen doen. Al die weerstanden, al die moeilijkheden moeten we behandelen alsof het heel gewone voorwerpen waren, een tafeltje of een appel of een peer. We moeten niet zeggen: "Ha, daar is die ijdelheid, die nu meteen zou moeten verdwijnen", "Daar is die angst, die ik allang niet meer zou mogen hebben", want alsje dat doet, geef je toch weer voedsel aan die dingen, door ze te veroordelen, door te willen dat ze er niet waren. Dus het enige dat we daarmee moeten doen is eenvoudig constateren: "Ha, een angst". Punt. En het punt is net zo belangrijk als het constateren. Niet: "de angst die er niet had moeten zijn, of de angst die ik liever niet heb, of de angst die ik misschien van mijn grootmoeder geërfd heb". Nee, eenvoudig: ha, gevoel van angst - punt. Dat is heel efficiënt. Als we dat drie, vier keer doen dan wordt die angst moe, die heeft er geen zin meer in, die heeft geen reden van bestaan meer, en dan gelooft hij het wel en laat het afweten. En zo komen we, na de lichamelijke leegte, op deze manier door een constateren zonder in te grijpen, tot een leegte op het tweede niveau, het niveau van het denken. Dat zijn twee van de drie haringen waarmee onze tent rechtstaat.3) HET VOELEN
Ik wil je het ware verhaal vertellen van een jongen uit een Zuid-Indisch dorp. Deze jongen maakte op zeker moment iets mee - ik geloof dat het samadhi was, ik weet het niet - en hij besloot monnik teworden. In de regel is het zo in Indië dat men dan lid wordt van een van de vier orden van zwervende monniken; men wordt ingewijd door een of andere hoofdmonnik, en verder verdient men dan de kost met bedelen. Maar er zijn ook wel enkele swami's die zich ergens terugtrekken in een bepaald centrum en daar een bepaald werk doen, of eenvoudig niets anders doen dan studeren en dan maar hopen dat hun tante hen eten brengt. Maar deze jongen trok zijn oranje-gewaad aan en ging zich vestigen in een streek niet zo erg ver van waar hij afkomstig was. Het was een heel erg begaafde jongen. In een paar jaar tijd had hij geweldige vorderingen gemaakt. Allerlei mensen gingen hem dan ook raadplegen, men ging zijn moeilijkheden aan hem voorleggen en vaak met goed gevolg. Dus, na een jaar of wat, was deze jongen al heel bekend in de omgeving en als men in India een geur van heiligheid krijgt, kun je iedere dag rekenen op een hele stoet mensen die bij je op bezoek komen. Wel, deze man had in de klas gezeten bij een andere jongen, die ook niet op zijn achterhoofd was gevallen: het waren de twee briljante jongens van de klas. Deze tweede was de handel ingegaan, die had gewoon de zaak van zijn vader overgenomen. Maar die dacht: 'Hé, Pietje met wie ik zoveel kattenkwaad heb uitgehaald, is die nu opeens een heilige geworden? Nu wil ik dat toch eens zien.' En hij ging op reisen kwam na een paar uur bij het huisje waar deze swami woonde en klopte aan. Hij werd met grote vreugde ontvangen. De twee vrienden hadden veel te vertellen en het gesprek liep geweldig vlot. En inderdaad de oude schoolvriend merkte dat deze swami op een indrukwekkende manier was gegroeid. Iedere hindoe, zeker in die streek, zit daar eigenlijk helemaal in en kan dit wel aanvoelen. Tenslotte stelde hij voor om wat te gaan wandelen. En nu kwam de valstrik die hij bedacht had. Want onder het wandelen keek hij zijn vriend eens zo van terzijde aan en zei: "Weet je wel dat ze bij ons in het dorp geweldig trots op jou zijn?" "Oh, ja?" "Ja, en het hoofd van de school zei dat een van onze leerlingen op zo'n jeugdige leeftijd al een beroemd swami is, dat is toch geweldig; en je vader zei laatst nog dit, en je neef die zei nog dat en men is zo geweldig trots op je, want...." en terwijl hij dat zei, zag hij dat de swami zichtbaar gevleid was. En toen draaide hij om als een blad aan een boom en zei: "Maar je bent ernog lang niet, want ik zie dat mijn opmerkingen je geweldig plezier doen en dat je ijdelheid allerminst verdwenen is!" Zoals gezegd, deze swami was inderdaad geen kwajongen en had onmiddellijk het adequate antwoord. Hij zei: "Mijn oude vriend, je hebt volkomen gelijk, ik ben de ijdelheid niet kwijt. Ik wil mij daarover niet verontschuldigen, maar één ding wil ik wel zeggen: ijdelheid is dat wat je het allerlaatste kwijt raakt, het allerlaatste."Wel, wat is in feite ijdelheid? Ijdelheid is altijd een geïsoleerd gevoel. Het gevoel dat je bepaalde kwaliteiten hebt die best gezien mogen worden. Dat je op bepaalde punten beter bent dan een ander, of het beter begrepen hebt dan een ander; dat je je werk beter doet dan een ander, aardiger bent dan een ander. Het is altijd een gevoel dat samenhangt met een isolement. Je bent nooit een kosmische ijdelheid, dat is een uitdrukking die met zichzelf in strijd is. Het is dus altijd pronken met iets wat je niet bent. Het is goede kwaliteiten toekennen aan attributen, aan plaatjes, aan dingen die je niet bent. Het is als meubelen kopen voor het kasteel waar je vannacht over gedroomd hebt. Je laat je voorstaan op iets dat volkomen irreëel is. We hebben gezien dat de persoonlijkheid uit niets anders bestaat dan uit een serie plaatjes, en het geheugen plakt die aan elkaar vast, en ik geef er een naam aan en zeg: dat ben ik. En nu ga ik sommige van die plaatjes daar uitlichten en zeggen: dat is toch nog zo gek niet. Ik denk dat weinig mensen er erg trots op zijn dat ze zulke mooie voeten hebben. We voelen allemaal dat onze voeten nou niet zo geweldig essentieel zijn, zeker niet als onderdeel van onze schoonheid. Maar is het niet net zo dwaas om er belang aan te hechten dat bepaalde plaatjes die in mij opkomen aantrekkelijk zijn of zo? Die ijdelheid, die werkelijk een heel ingrijpende zaak is in ons leven - want tenslotte heel veel verdedigingen komen voort uit ijdelheid: men mag mij niet beledigen, niet kleineren, onderschatten, onderwaarderen - die ijdelheid moet gewoon doorzien worden. Ik kan doorzien dat heteen foefje is, wanneer ik zie - en daarop komt het altijd weer neer: goed kijken, diep kijken, opnieuw en opnieuw - wanneer ik zie dat ik nooit in der eeuwigheid, zoiets als een persoonlijkheid kan zijn; dat datje reinste dwaasheid is. Hoe kan ik een hele serie dingen zijn, de een na de ander? En zelfs als er nog het idee is van een persoonlijkheid, waar is dan de eigenaar van die persoonlijkheid? Ik verwijs je nu naar hetlaatste hoofdstuk van Atma Darshan: "Wie heeft de droom gedroomd?" Als het lichaam van de dromer een product van de droom is, en de hele rataplan een product van de droom is, wie heeft dan a.u.b. die droom gedroomd? Het enige antwoord is: niemand. Er was een droom zonder meer, die zich manifesteerde in het Bewustzijn. Wel precies zo, die persoonlijkheid is een droom, is een plaatje en meer niet. Ze heeft geen enkele realiteit. Het is een afspraak met de buren. Als je dat ziet.... dan heb je die ijdelheid niet meer nodig. Wie weet wat hij in wezen is, kan die ijdelheid verliezen omdat het zijn zin verliest. Als ik weet dat de fles leeg is, dan ga ik niet nog tien keer proberen om eruit te drinken. Goed kijken, goed onderscheid maken tussen dat wat ik in wezen ben en dat wat ik niet ben. Dan verdwijnt al die onzin en ontstaat die leegte. "Van de leegte van een kom hangt het gebruik af" zegt Lao Tse en nog: "Alleen de leegte kan gevuld worden door Tao". Die leegte is dus erg belangrijk. En wanneer we die accentueren op de drie niveaus waarmee we ons identificeren: het lichaam (de zintuigen), het denken en het voelen, dan zullen we zeer snel deze leegte in ons voelen uitbreiden en daarmee klaar zijn om dat te ontvangen wat wij zoeken, maar wat wij ons niet kunnen voorstellen, wat we niet kunnen bevatten. Deze benaderingswijze geeft mij een middel om mij in die leegte te verdiepen, net zo lang totdat er van de persoonlijkheid als zodanig niets meer over is en ik inderdaad kan zeggen: "Ja, wat ben ik? Ik ben die ik ben". En meer valt er niet te zeggen. En dan, op een gegeven moment, zal die leegte worden opgevuld met dat wat voor de persoonlijkheid als zodanig onkenbaar is.Foto's Wolter Keers en Wolter Keers met Jan van Delden
Meer artikelen van Wolter: http://home.tiscali.be/raf.pype
Home Boeken Gastenboek Links Satsang Spanjecentrum Tibet