index

VAN DEN HONERT EN HUYGENS
LEIDSCHENDAM EN VOORBURG

door Michael van den Honert

Thomas van den Honert (of Honaert) werd in 1606 in Dordrecht geboren als zoon van Rochus van den Honert en Margaretha Hallingh. Zijn vader was lid van de Hoge Raad van Holland en Westfriesland en beoefenaar van de Latijnse dichtkunst. Dat laatste had hij gemeen met Constantijn Huygens. Op zijn tragedie Thamara schreef Huygens een lofdicht en zo zijn er wel meer voorbeelden van de correspondentie tussen beide geleerden. 1]

Thomas was de vijfde in een gezin van zes. Oudste zus was Margarieta (overleed jong in 1624), gevolgd door enige broer Johan. Johan werd in 1657 gecommitteerde raad der Staten van Holland en Westfriesland, het dagelijkse bestuur van het gewest onder leiding van Johan de Witt. In 1663 volgde zijn benoeming tot lid van het Hof van Holland. Vervolgens kwamen zussen Maria (huwde Johan Sixty, burgemeester van 's-Gravenhage) en Catharina (huwde een collega van Thomas, Nicolaas Kien, commies-generaal der vivres in het leger). Hierna kwam Thomas, gevolgd door jongste zus Wilhelmina. Zij huwde Willem van der Does, eveneens burgemeester van 's-Gravenhage en zoon van Jacob van der Does, net als Constantijn Huygens raad en secretaris van stadhouder prins Frederik Hendrik.

Op 17-jarige leeftijd werd hij ingeschreven aan de Leidse Hogeschool, zes jaar later staat hij wederom vermeld, in beide gevallen bij de faculteit der rechtswetenschappen. Hij was korte tijd stadsadvocaat, maar een militaire loopbaan trok hem meer. Bij het beleg van Breda in 1637 - hij was toen 31 jaar oud - was hij al wagenmeester-generaal, verantwoordelijk voor de transportmiddelen van het Staatse leger. Het jaar daarvoor was hij in het naburige Heusden in het huwelijk getreden met de 10 jaar jongere Baldina (de) Nobelaer. Hier moeten we wat langer bij stilstaan.

Baldina Nobelaer behoorde tot een zeer vermogende familie. Haar vader werd in 1627 geschat op een vermogen van 250.000 gulden (naar huidige maatstaven 2,7 miljoen euro) 2]. Dit was geen belemmering voor een huwelijk met Thomas, maar iets anders was dat wel: Baldina was katholiek en het was ondenkbaar dat vader Nobelaer met een protestantse huwelijkskandidaat zou instemmen. Thomas moest zijn toevlucht dus nemen tot een voor die tijd niet ongebruikelijke actie: schaking van de bruid in spe 3].

De Nederlandse Leeuw van april 1953 4] doet er smeuïg verslag van: “Op een nacht heeft zij dan ook de ouderlijke woning verlaten en is zij er met hem vandoor gegaan 5]. Behalve haar juwelen en een deel van haar garderobe heeft zij stellig niets kunnen meenemen. Nu was het in die dagen voor een schitterend, jong officier geen zware opgave om een jong, verliefd, romantisch en wellicht suggestibel meisje tot een dergelijke stap te bewegen en de voltrekking van het huwelijk te Heusden doet mij vermoeden dat de schaking terdege was voorbereid, ja, zelfs, dat Van den Honert wist dat hij deze stap ongestraft kon ondernemen”. Vader Nobelaer was in het buitenland hetgeen ook meewerkte.

Kennelijk is de zaak bijgelegd, want in de rechtszaak die later over de erfenis van vader uitbrak, wordt melding gemaakt van brieven van pardon. Hierbij was het waarschijnlijk gebleven, ware het niet dat Thomas en Baldina geen kinderen kregen. Vader wilde verhinderen dat het erfdeel van zijn dochter na haar overlijden ten goede zou komen aan de familie Van den Honert en dus liet hij haar beduidend minder na dan zijn andere drie kinderen. Baldina en Thomas namen hier geen genoegen mee en legden de zaak in 1655 voor aan het Hof van Holland. Een jaar later veroordeelde het Hof de gedaagden om aan eisers het rechtmatige erfdeel uit te keren 6]. Daar maakten dezen geen haast mee,zodat het echtpaar wederom de toevlucht nam tot een gerechtelijke procedure. Eind 1657 kwam het zelfs zo ver dat de drie andere erfgenamen krachtens sententies van het Hof 7] in gijzeling werden genomen totdat zij met eisers tot een verdeling in vier gelijke porties zouden zijn gekomen. Tegen deze uitspraak gingen zowel de gedaagden als eisers in cassatie! Waarom ook Van den Honert? Het zat hem na al die jaren nog steeds dwars dat Baldina geen dot (bruidsschat) had meegekregen bij het huwelijk; het opspelen tot de hoogste instantie was meer een statement dan dat er enig kans op succes was. Verontwaardigd zei één van de raadsheren dat een bruidsschat niet gegeven wordt aan kinderen die nog minderjarig zijn en buiten voorkennis en tegen de wil van hun ouders een huwelijk aangaan en dat ook brieven van pardon Baldina van een zodanige actie niet hebben gezuiverd 8]. Het is nooit meer goedgekomen tussen Baldina en haar familie. Na haar dood traden als executeurs op: Jacob van der Does, Rochus van den Honert jr en Rochus Kien, allen neven van de kant van haar man. Het landgoed Den Hoonaert werd nagelaten aan haar peetdochter, Balthazarina Kien-Paques de Chavonnes.

Terug naar 1636. De vraag is waarom het echtpaar in Heusden in het huwelijk trad. Een voor de hand liggend antwoord is: om zover mogelijk van huis te zijn, maar is er een andere reden. Het Staatse leger was op dat moment gelegerd in Nijmegen. Voor het ontzet van Breda in 1637 trok het onder leiding van de Friese stadhouder Hendrik Casimir op via Heusden: het lag dus in de buurt. Hieruit kunnen we overigens ook afleiden dat de oorlog niet zo hevig gevoerd werd of er kon ook nog wel getrouwd worden!

Thomas was iemand met een militaire achtergrond. Ik zeg met nadruk niet: een militair. In die dagen bestond het leger uit cavalerie en infanterie en Thomas behoorde tot de ondersteuning, die later onder de artillerie kwam te ressorteren. Hoewel Prins Maurits wordt gezien als de grondlegger van de artillerie ging deze pas na de dood van Thomas deel uitmaken van het leger. Daarvóór waren de kwartiermeesters-generaal van de cavalerie en de infanterie verantwoordelijk voor het geschut, de logistiek en de bevoorrading. De wagenmeester-generaal was met de commies der tochtpaarden verantwoordelijk voor het vervoer van het leger over land. Hij sloot daartoe contracten met particulieren. De paarden bleven particulier eigendom en waren gebrandmerkt met een kanon op de dij. Op dezelfde wijze werden driespannige wagens voor het vervoer van materieel en personeel ter beschikking gesteld. Klaarblijkelijk was het leger niet krenterig met de schadeloosstelling aan de eigenaren:

“?..de Heeren Staeten conden alsmen plagh de wagens te beschrijven in plaetse van een wel tien becomen hebben 9].”

Kennelijk was het nodig om de particulieren aan het eind van de contractsperiode van een vrijgeleide te voorzien om te voorkomen dat hun goederen in het oorlogsgebied wederom door anderen werden gevorderd. Van Thomas hand is een “sauvegarde” van 24 juni 1637:

“?laat passeren thouder deses met sijne bijhebbende karren ut het quartier van Peelland alsoo de selve nu weederom ut den dienst waer toe sij geprest waren bij mij ondergeschreven gerelaxeert ende ontslagen sijn - versoucke derhalven aen alle gouverneuren ritmeesteren officieren den selven vrij ende ongemolesteert te willen laeten passeren waer aen den lande dienst ende mij sonderlinge vrientschap sal geschieden - gedaen in mijn schip bij de &8230?.
Den 24 juny 1637 THOMAS VAN DEN HONERT” 10]

Uit 1605 dateert een beschrijving 11] van de “trein” waar de wagenmeester-generaal voor verantwoordelijk was : in totaal 1580 wagens, waarvan 718 voor het eigenlijke leger:

- 127 voor 12 halve kanons incl. bedienend personeel, de generaal en de edellieden van het geschut - 118 voor de commies van de munitie met trein, waarbij de pioniers, controlleurs en conducteurs van de werken - 202 voor de commies der vivres (bevoorrading) - 120 tot vervoer van het bier - 60 voor Prins Maurits - 30 voor graaf Willem Lodewijk van Nassau - 14 voor graaf Hendrik Frederik van Nassau - van de resterende 42 waren er 5 bestemd voor de gedeputeerden van de Heeren Staten, 3 voor de chirurgijn, 2 voor de fiskaal en zijn griffier, de overige voor hogere militairen.

Dan waren er 478 wagens voor de eigenlijke artillerie, kennelijk exclusief de hiervoor al genoemde halve kanonnen:

- 156 voor 6 hele kanons , elk met 11 gespan of paar en 2 reserve-gespan - 160 voor 8 halve kanons, etc. - 54 voor de affuiten van deze kanonnen - voorts voorwagens en blokwagens met gereedschap

De overige 390: - 150 voor 3000 kogels voor de hele kanons - 100 voor 4000 kogels voor de halve kanons - 60 voor kardoezen, lont, zwalpen (balken), vuurwerk, verlichtingsmiddelen, etc. - de overige voor personeel met allerlei kleurrijke benamingen als harnacqueurs, schanskorfmaker, radenmakers, meester-konstabel, luitenant-brugmeester, pontgasten, meester-vuurwerker, petardier en provoost

De wagenmeester-generaal moest goed bereden en van een paar pistolen voorzien zijn. De verzameling van paarden en wagens ter bestemder plaatse gebeurde door conducteurs die bij elke afdeling dienst deden als trompetter.

De Nederlanders konden troepen en materiaal zowel te water als over land vervoeren. Bij de vijand gebeurde`dit vrijwel uitsluitend over land. Maurits werd alom bewonderd omdat hij zijn leger in een minimum van tijd over grote afstand wist te verplaatsen. Of dit ook voor Frederik Hendrik gold weten we niet. In ieder geval heeft Thomas er zijn steentje aan bijgedragen. Volgens de samenstellers van de “250 rijksten van de Gouden Eeuw” heeft Thomas zijn persoonlijke fortuin, meer nog dan via de erfenis van zijn schoonvader, verworven met voordelige contracten voor de wagens van het leger 12]. De samenstellers komen tot deze conclusie omdat dit voor zijn opvolger in deze functie gold. Zij onderbouwen deze stelling verder door erop te wijzen dat de wagenmeester-generaal slechts een jaarlijks traktement van 400 gulden ontving, maar zijn vermogen in 1654 op 75.000 gulden werd geschat (dit was nog voor de strijd rond de erfenis losbarstte) 13].

Ten Raa maakt in zijn levenswerk 'Het Staatse Leger 1585-1795' drie keer melding van Thomas. De eerste keer is in 1638, in verband met een aanval op Antwerpen 15], beide andere gelegenheden spelen zich af in 1664/1665 . Ten Raa bericht en detail over de moeizame verhouding tussen het gewest Holland, Amsterdam voorop, die de focus geheel op handel, en dus op vrede had, en het centrale gezag, de Staten-Generaal, met de stadhouder die de positie van de Republiek (juist ook met het oog op de handel) moesten veiligstellen in het verkeer met de andere mogendheden. Zo eiste de koning van Frankrijk - op dat moment een bondgenoot - dat de Republiek haar aandeel zou leveren in de aanslag op Antwerpen, zodat de Spaanse troepen daar gebonden zouden zijn en de Fransen meer armslag in eigen land zouden hebben. De aanslag moest zo lang mogelijk geheim blijven om verzet door de Amsterdamse kooplieden te vermijden in verband met de levendige handel die met Antwerpen bestond. Het kan trouwens verkeren: 35 jaar later was Frankrijk de vijand en 50 jaar eerder had Amsterdam veel profijt gehad van de val van Antwerpen. Ingewikkelde tijden.

Bij het voorbereiden van de aanval kostte het op deze manier natuurlijk wel extra hoofdbrekens om de benodigde gelden bijeen te brengen. Frankrijk betaalde pas als er geleverd werd en Holland zag als al ooit, nu zeker geen reden tot contributie:

“?..sich met de voorsz. Troupes noch oock met de voorsz. Penningen niet te willen bemoeijen, veel min deselve aen te trecken”

Het regiment dat Breda het jaar daarvoor had ontzet, was sindsdien niet meer betaald. Een Friese compagnie kon Bolsward niet verlaten omdat de burgers meer dan 10.000 pond hadden voorgeschoten. Op deze manier verliepen er ook oorlogskansen die bij een volgende gelegenheid duur betaald werden.

Niettemin begon men de treinen voor het veldleger bijeen te brengen. Nicolaas Hamel, kapitein van de tochtpaarden moest zorgen voor 700 paarden en 17 conducteurs, Thomas van den Honert, wagenmeester-generaal, was ervoor verantwoordelijk dat op 20 mei te?s-Hertogenbosch 900 legerwagens gereed stonden, elk met drie trekpaarden, waarbij 36 conducteurs, 2 hoefsmeden, 2 radenmakers met knechten, 1 meester-touwwerker, hetgeen een bedrag van 9.000 pond vorderde: later zou blijken dat de trekpaarden waren: “slecht, faute van voorgaende quade betalinge”. Geen heldenrol voor Thomas in dit opzicht …

In 1664 was Thomas actief tijdens een veldtocht tegen de bisschop van Munster. Deze hield de Dijlerschans in Oostfriesland bezet, hetgeen kennelijk tegen een rechtstreeks of bondgenootschappelijk belang van de republiek was. Opmerkelijk is dat er door bepaalde bondgenoten een bedrag in geld moest worden opgebracht waarop de bisschop de schans zou ontruimen. Aangezien men liever zag dat de schans met geweld ontruimd werd (er liepen nog wel meer niet vereffende rekeningen) kwam het geld er niet en mocht de Republiek dit vuiltje opknappen. Prins Willem Frederik marcheerde naar Duitsland en kwam op 16 mei aan bij de linker Eemsoever. Gedurende de mars ontbrak het de troepen aan leeftocht, omdat de Generaliteit niet voor levensmiddelen had gezorgd en het land leverde, dankzij maatregelen van de bisschop, niets op “zodat men op de zoetelaars was aangewezen” 16]. De wagenmeester-generaal Thomas van den Honert en de commies voor de vivres Thomas Kien kwamen van Deventer over Lingen met ledige wagens bij het leger. Wederom brengt Thomas geen uitkomst!

We zien hier trouwens Thomas met zijn neef Thomas (vermoedelijk ook naar hem genoemd) opereren. Eerder deed hij dat met diens vader Nicolaas, ook commies van de vivres. De relaties met de familie Kien waren nauw: Nicolaas huwde in 1626 met Thomas' zus Catharina. Baldina's peetdochter Balthazarina Kien - een kleindochter van Catharina 17] - erfde het landgoed Den Hoonaert.

Ten Raa vervolgt enigszins bitter: 18]

“Voor andere minder belangrijke aangelegenheden was beter gezorgd als de vaststelling van reis- en verblijfskosten voor de gedeputerden te velde, het begiftigen van de Haagse schutters, die honderd dukaten ontvingen voor het planten van de Mei-boom vóór de vergaderzaal van Hunne Hoog Mogenden e.a.”

Uiteindelijk werd de schans zonder slag of stoot genomen. Ruim 300 man trokken uit waarbij 80 zieken en gewonden, “de laatsten meerendeels door losgesloten houtsplinters van de palissaden”. De wagenmeester Van den Honert stelde 150 wagens voor hun vervoer en voor de bagage beschikbaar.

De laatste vermelding van Thomas door Ten Raa dateert uit 1665. De slagorde van het leger voor een slag in het kader van de Tweede Engelse oorlog wordt weergegeven, Thomas staat daar vermeld als wagenmeester met zijn luitenant. De kapitein van de tochtpaarden is/heet nog steeds Hamel (net als in 1638), neef Kien wordt niet genoemd. Via andere bronnen ontvangen we nog latere levenstekenen van Thomas. Op 12 februari 1667 huurt Willem Pietersz. Van der Meer van Thomas een blekerij gelegen buiten het Noorteijnde van 's-Gravenhage. Met de vorige eigenaar van het goed - Cornelis Nobelaer! - bestond al een huurovereenkomst 19]. Op 1 april 1668 betaalt hij 4000 gulden “ten Comptoire van den Ontvanger Generael Volbergen ter goede reeckeninge geaccordeert” 20]. Het rampjaar 1672 betekende voor Thomas het einde: hij werd door een vaandrig “met doodelijk gevolg opzettelijk verwond” 21]. Hij heeft derhalve gedurende lange tijd, van tenminste 1637 tot 1672 het leger op deze wijze gediend.

Ongetwijfeld is hij daarbij dikwijls Constantijn Huygens tegen het lijf gelopen. Deze trad in 1625 aan als secretaris van de stadhouder Prins Frederik Hendrik en zoals uit zijn dagboek blijkt, verbleef hij jaarlijks van mei tot september bij het leger 22]. Dat moest ook wel want daar was Frederik Hendrik. De contacten tussen de beide families waren van eerdere datum 23]. Vader Rochus van den Honert en Constantijn Huygens correspondeerden met elkaar vaak in de vorm van gedichten. Deze konden over van alles gaan. De brand die op 19 januari 1635 op het Binnenhof te Den Haag was uitgebroken gaf aanleiding tot een reeks van gedichten door Huygens, Barlaeus en Van den Honert gewisseld. Huygens schrijft een gedicht aan Barlaeus en zinspeelt in ??n daarvan op een vergissing van Barlaeus in zijn vers over het opbreken van het beleg van Maastricht en Breda. Barlaeus antwoordt en “nu wordt bovendien Van den Honert erbij gehaald, wat weer aanleiding geeft tot nieuwe po?tische plagerij” 24].

De driecorrespondentie was begonnen in 1633: Huygens had enige puntdichten geschreven op een verzameling oude munten, die door Rochus van den Honert in Latijnse versjes waren beschreven, en op twee Latijnse treurspelen van Rochus. Hij had ze aan Barlaeus laten lezen, die erbij had geschreven: goed, beter, best. Over deze trap van vergelijking richtte Van den Honert twee versjes aan Huygens. Van Baerle dichtte hierop twee versjes aan Huygens , twee aan Van den Honert en ??n aan beiden tesamen. Van den Honert had zoveel plezier in de humoristische brieven van Barlaeus, dat hij verzocht om, “als de professor weer iets aardigs te zeggen had, er ook van op de hoogte te worden gesteld. Van Baerle antwoordde dadelijk met een geestige brief en met een paar versjes op het muntenkabinet van de raadsheer” 25].

Huygens woonde in Den Haag aan het Plein waar nu de gebouwen van de Tweede Kamer staan. Thomas woonde aan het Spui , zijn zus Wilhelmina aan het Lange Voorhout, ook broer Johan woonde in Den Haag. De families kwamen elkaar dus ook in de Haagse kringen tegen. Thomas zou Constantijn ook naar Voorburg volgen.

In mei 1637 - Thomas is dan net getrouwd - sterft Constantijns geliefde echtgenote Suzanna van Baerle. In hoeverre deze gebeurtenis het verlangen van Constantijn naar een buitenverblijf heeft aangewakkerd, is niet bekend, maar in 1639 gaat Constantijn over tot de aankoop van grond (4 morgen, 1 hont en 39 roeden 27]) in Voorburg waar de jaren daarna Hofwijck (“om van het hof te wijken”) zal verrijzen. Constantijn is niet in staat de bouw permanent te volgen: van mei tot september 1640 is hij bij Frederik Hendrik op veldtocht. Ook in 1641 is dat het geval. Begin 1642 nodigt hij vrienden uit om Hofwijck in te wijden 28]. Zijn vriend Rochus is dan al overleden (1638), maar wellicht is Thomas erbij. Die wordt in ieder geval een graag geziene gast als hij vanaf 1648 aan de overkant komt wonen op zijn eigen buitenplaats die hij “Den Hoonaert” noemt. Dat mogen we afleiden uit enige versregels uit het grote gedicht dat Constantijn schreef over Hofwijck (regel 491-500):

Hé, waar ik pijlen noem, daar kan ik nog niet weg:
'k heb nog meer werk te doen ten noorden van de weg,
Geburen in 't zuidwest, beleefde man en vrouwen,
Leenvolgers van de naam die niet en zal verouwen
Zolang er Hoonaarts zijn van ondeugd, die de lof
Uws vaders machtig zijn te scheiden uit zijn stof;
Gebuur en zoet gezin: wees daders en getuigen,
Breng pijl en koker mee, laat Spaanse bogen buigen
En betere Engelse dan waar men heden ziet
Dat vader mee naar zoon en zoon naar vader schiet.

Twee opmerkingen ter verheldering. Huygens beschrijft hier het boogschieten waar hij graag vrienden voor uitnodigde. Op de buitenplaats bevond zich een berg zand, in feite overgebleven na de bouw (enige bomen wilden niet aarden, waarop de grond als “hels zand” werd afgegraven). Onderaan de berg is een schietschijf voor de minder geoefenden, hogerop is een houten papegaai met veren geplaatst op een lange paal voor de gevorderden. De andere boodschap in dit vers is de woordspeling waar Constantijn zo dol op was: hij noemt de Van den Honerts “Hoonaarts van ondeugd” dus versmaders van ondeugd, deugdminnenden 29].

Bij deze gelegenheid zal Thomas zeker ook Christiaan en de andere kinderen ontmoet hebben. Christiaan was in 1645 in Leiden gaan studeren, maar in 1646 al weer teruggehaald door zijn vader om hem aan het stadhouderlijk Hof te assisteren. Christiaan was voorbestemd om in de voetsporen van zijn vader te treden. Of dit ook werkelijk gebeurd zou zijn - Christiaan had een hele andere belangstelling - nog te bezien, maar wat in ieder geval roet in dit eten gooide, was het overlijden van Willem II. Het stadhouderloze tijdperk wat daarmee in 1650 begon was geen goede basis voor de loopbaan van de zoon van een hoveling 30].

Hofwijck en Den Hoonaert
Zoals gezegd kwam Thomas in 1648 tegenover Huygens wonen. Hij kocht toen een stuk land 3 morgen en 450 roeden groot en liet daar een groot huis neerzetten. Er bestaat slechts één (marginale) afbeelding van het huis, te zien op deze tekening van Jan de Bisschop omstreeks 1660 : “De vaart bij Voorburg” 31]. De focus van de tekening is Hofwijck, geheel links ziet men de contouren van een huis dat de hofstede van Den Hoonaert moet zijn. In 1682 beschreef landmeter Nicolaus Klinckaart een naastgelegen goed. Hierop is een stuk van de boomgaard van "hofstede vanden honert" te zien en ook een laantje dat hij de “honertslaan” noemt. Opvallend is dat hij in 1682 al de hedendaagse spelling van de naam Van den Honert hanteert, terwijl in alle documenten tot op de dag van vandaag aanduidingen als De(n) Ho(o)naard/naert afwisselend gebruikt worden. Dit heeft meer te maken met ouderwetse slordigheid als het gaat om 16e/17e eeuwse naamsvermeldingen (en moderne slordigheid als het gaat om de naam Van den Honert!). Wij hanteren de meest recente aanduiding van de gemeente Den Haag 32].

Uit 1852 dateert een beschrijving van het huis, waarbij we ervan uitgaan dat die in overwegende mate op de toestand van 1648-1672 van toepassing is:

"een zeer solide herenhuis, bevattende totaal 13 kamers, alle geplafonneerd en behangen en van stookplaatsen voorzien; op de eerste verdieping een zeer ruime zaal met witmarmeren bevloerde vestibule en een ruime zolder met twee dienstbodenkamers; vervolgens een gewelfde keuken, wijn- en provisiekamers mitsgaders stallen voor acht paarden, een koetshuis, tuinmanswoning, met koestal en een theekoepel aan de rijweg, moestuinen, boomgaard, perzik- en druivenmuren en kassen, tevens zwaar opgaande bomen (iepen aan weerszijden van de oprijlaan) en hakhout alles op zeer vruchtbare kleigrond 33]" .

Over de latere bewoners van het huis, de strijd in de meidagen van 1940 rond de latere boerderij op die plaats 34] en de opgravingen in de zomer van 1998 valt nog veel te vertellen. Ik volsta hier met te verwijzen naar de bronnen, genoemd in voetnoten 29-31.

In 1670 werd Thomas heer van Oost-Puttershoek in de Hoekse Waard. Dit goed was afkomstig uit de erfenis van neef Sir Pieter Boelen 35] (zoon van zijn moeders zus, Catharina Boelen-Hallingh) en bleef tot 1683 in eigendom/nalatenschap van de familie 36]. Verder bezat hij nog twee hofsteden op Ooltgensplaat 37]. Het vermogen van zijn vrouw werd in 1674 geschat op 250.000 gulden 38] (eerder door mij geraadpleegde bronnen vermeldden: 200.000).

Nog onopgehelderd is de vermelding in het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek 39] dat Thomas een zeer geleerd man was. Uit alle overige hier vermeldde bronnen blijkt dat niet; zijn vader Rochus was dat wel. Het NNBW vermeldt ook dat Reinerus Neuhusius twee gedichten aan hem wijdde 40]. Hier is een link met Noord-Holland die we ook tegenkomen in twee door Thomas geschreven brieven - kopie in bezit van mevrouw M.S.E. van den Honert - en die vooralsnog vragen oproepen: ??n uit 1634 en ??n uit 1637. Beide gericht aan de heer Foreest, secretaris, later burgemeester van Hoorn, van “neve” T. van den Honert waarbij hij zich aanbeveelt voor een functie, mij is nog niet duidelijk welke.

In 1672 overleed, mischien moet ik wel zeggen, sneuvelde Thomas. Hij werd begraven in de St. Jacobskerk te Den Haag op 17 augustus 1672 bij welke gelegenheid een wapenbord werd opgehangen. Volgens het dagboek van Huygens - de contacten bleven tot het eind toe nauw - overleed Baldina op 10 december 1679 en werd zij de 15e ook in de St. Jacobskerk begraven, met ophanging van wapenbord. Kroon vermeldt dat het haar vrome ouders een troost zou zijn geweest zo zij hadden kunnen weten dat hun jongste kind haar laatste rustplaats in gewijde aarde heeft gevonden. “En dat heeft zij inderdaad, want van ouds was de Grote- of St. Jacobskerk gewijde grond en ook nadat de kerk in handen van de Gereformeerden was gekomen, bleven de Katholieken er hun doden begraven” 41].


NOTEN

 1. Constantijn Huygens, zijn plaats in geleerd Europa, University Press, Amsterdam 1973, p 203,206,208,283
 2. Kees Zandvliet, De 250 rijksten van de Gouden eeuw, p XIII, Rijksmuseum Nieuw Amsterdam, 2006
 3. Ook in de familie Huygens kwam dit voor: Neef van Christiaan, ook Christiaan geheten logeerde in 1655 bij familie in Den Bosch en ging er met de dochter des huizes vandoor. De medewerkers werden verbannen, zelf ontsprongen ze de dans (Elisabeth Keesing, De kinderen onderling, een hechte familietrouw, p 70, in: Leven en leren op Hofwijck, Delftse Universitaire Pers, 1988)
 4. W. Kroon, Een opzienbarend zeventiende-eeuws proces in de familie De Nobelaer, NL 1953, kolom 102-104
 5. Hoge Raad, no 652, resoluties tot de sententies
 6. Hof van Holland, no 763, sententie 45
 7. Hof van Holland, no 766, sententies 138 en 160
 8. W. Kroon,t.a.p. kolom 104
 9. Ten Raa, Het Staatse leger, deel II p 182 voetnoot 1
10. www.henkbeijersarchiefcollectie.nl/historisch onderzoek/Kwartierscorrespondentie/KWP.061.doc: Ingekomen stukken en minuten van uitgaande stukken van de schout, de stadhouder en de grieffier van het kwartier Peelland, nr 61.30: Ingekomen stukken en minuten van uitgaande stukken van de schout, de stadhouder en de grieffier van het kwartier Peelland, nr 61.30
11. Ten Raa, t.a.p. p 182 - 184
12. t.a.p. p 320
13. Overigens waren de wagens van het leger er na het overlijden van Thomas slecht aan toe (in 1674 bleek van: “?een werckelick defect tot sonderlinghe ondienst van den Lande”. O.a. achterneef Rochus van Wesel kwam er aan te pas om in de gebleken leemtes te voorzien. - Ten Raa, t.a.p deel VI p 28
14. t.a.p.deel IV p 105
15. t.a.p. deel V p 133, 135 en 151
16. t.a.p. p 133
17. zie voetnoot 12
18. t.a.p. 133
19. www.robertvandermeer.nl/Genealogy/stamreeks rob van der meer.html
20. Van Staet en Oorlogh, Google Books
21. Nicolaas den Oever, Oud Holland, Nieuwe bijdragen, 1894
22. Als het enigszins mogelijk was beperkte de strijd zich tot die periode: dan was er gras voor de paarden van de cavalerie - (Richard Bonney, The Thirty years War 1618-1648, p 47, Osprey publishing)
23. De vermelding in 'De 250 rijksten van de Gouden Eeuw' - p 320 - dat Thomas een oom van Constantijn zou zijn, kan ik niet staven. Qua leeftijd is hetmoeilijk voorstelbaar, Constantijn is van 1596, Thomas van 1606, ook in namen van aangetrouwden is geen enkele verwantschap.
24. Constantijn Huygens, zijn plaats in geleerd Europa, University Press, Amsterdam 1973, p 208
25. t.a.p., p. 206
26. In 'De 250 rijksten', enz, zie voetnoot 12 wordt vermeld dat de buren van Thomas klaagden dat zijn afgespannen karos gergeld bij hun voor het huis stond in plaats van voor zijn eigen poort. Bovendien bleef paardenmest en stro vaak nog enige dagen liggen. Bron: Haags Gemeentearchief, Notarieel archief, inv nr 175 folio 189 d.d. 27.01.1671
27. Kees van der Leer, Hofwijck, de buitenplaats p 77 in: Hofwijck, het gedicht en de buitenplaats van Constantijn Huygens, Walburg pers Zutphen, 2002
28. Drs C.L. van der Leer, Christiaan Huygens op Hofwijck p 20 in: Christiaan Huygens, tien jaar Christiaan Huygens wetenschapsprijs, 2007
29. Kees van Leer, t.a.p. p 91
30. Drs. C. L. van Leer, t.a.p. p 22
31. O.a. gepubliceerd in: Hofwijck, t.a.p. p 90, en deze afbeelding van home.tiscali.nl/~kastelenzuidholland.
32. 'Den Hoonaert' een 17e eeuwse baroktuin onderzocht, Dienst Stadsbeheer, afdeling Archeologie, februari 1999
33. C. H. Voorhoeve, Buitenplaatsen, herbergen en oude huizen in: Over, door en om de Leytsche Dam, geschiedenis van een gouden gemeente, p. 137, Leidschendam 1988
34. J.D. de Kort Sr, de meidagen van 1940 in: Over, door en om de Leytsche Dam, t.a.p.p 320
35. Die Haghe, 1914/1915 p 84
36. Dordts Gemeentearchief nr 125 - mededeling van Theo Vermeer 28.08.04 medewerker Dordts GA
37. zie voetnoot 12
38. Van Gelder1914/1915 pp 46 en 84
39. NNBW VIII (Leiden 1930) kolom 816-821 over Thomas, maar vooral ook over andere familieleden
40. R. Neuhusii, Icti Thalia Alcmariana, p. 114, 247
41. t.a.p. kolom104


Valid HTML 4.01 Transitional