index

TUSSEN LEK EN ZUIDERZEE

DE AMERONGSE TAK VAN HET GESLACHT VAN DEN HONERT
 
Gebaseerd op aantekeningen van August (Guus) van den Honert
Bewerkt door Michael van den Honert

Joan van den Honert, kapitein-landdrost tussen Lek en Zuiderzee, werd geboren in 1610 1) te Dordrecht als oudste zoon van Dirk van den Honert en Geertruyd van Nuyssenberg 2). In het geboorteregister van de NH Kerk staat hij zonder naam vermeld: waar elders achter de namen van de echtelieden de naam van het kind staat, is de ruimte bij Dirk en Geertruyd leeg. Naar de reden van deze omissie (?) kunnen we slechts gissen. Hij is vernoemd naar zijn grootvader Joan van Nuyssenberg en daarmee is de bron van deze meest gebruikte familievoornaam gegeven. Zijn vader Dirk was houtkoper 3) te Dordrecht en bestuurder aldaar (raad in het gerecht, lid van het college van goede Luyden van de Achten) en overleed op 40-jarige leeftijd. Zijn moeder Geertruyd werd geboren in 1569 en was bij de geboorte van Joan dus 41 jaar . Zij kwam uit een oud geslacht en kon haar (en daarmee onze) afstamming langs twee lijnen tot Karel de Grote terugvoeren.

Joan trouwde op 5 augustus 1631 Hasia ("Haasken" zegt het huwelijksregister) van der Meyde uit Gouda, dochter van Cornelis Herbertsz (lakenkoper) en Maria van der Mijle 4) Jochumsdr. Joan en Hasia woonden in Dordrecht mogelijk aan het Steegoversloot 5) . Zij kregen volgens de Nederlandse Leeuw vier kinderen: Dirk, de latere luitenant-landdrost te Amerongen werd geboren in 1632 te Dordrecht. Daarna kwam Joan, later krijgscommissaris van de Vorst van Oostfriesland. Hij werd geboren in 1635 en is de stamvader van de thans levende Van den Honerts. Vervolgens twee dochters: Maria, ongehuwd overleden, en Cornelia, die haar broer Joan naar Oostfriesland volgde en aldaar N. Beerents 6) huwde.
'Genealogia' vermeldt nog twee kinderen: Cornelis als nummer 2 en Geertruyd als nummer 4. Een eerste blijk van het bestaan van Cornelis treffen we aan op 19 mei 1664 als zijn broer Dirk en Josina Fremijn een zoon laten dopen die de voornaam Cornelis ontvangt. Als doopgetuigen treden op: Cornelis van den Honert en zijn schoonzus Ida Hajunga, sinds 12 februari van dat jaar gehuwd met broer Joan. Daarna is er een procuratie in 1666 waarin Dirk, dan luitenant-landdrost, en Cornelis, kruidenier te Utrecht, iemand machtigen om aan hen verschuldigd geld te innen (Utr. arch.).
In het familiearchief berustend bij Madelon van den Honert trof ik onder Maria (2.05) nog een moeilijk te lezen akte uit 1673 aan.

De vraag is of het gezin al die tijd in Dordrecht is blijven wonen. Blijkens een akte van 21 juli 1636 woonde het gezin op die datum in Gouda; de akte is opgemaakt te Gouda in het huis van de “drossaard”, getuige was de Goudse regent Hiëronymus van Beverningk, later een bekend diplomaat. Volgens Guus van den Honert vertrok het gezin kort hierop uit Gouda, aangezien de latere kinderen (Guus zegt dat nr 3 in Gouda werd geboren, elders houdt hij de geboorteplaats van Joan op Dordrecht) niet meer daar geboren zijn. Of men is teruggekeerd naar Dordrecht of zich in Amerongen heeft gevestigd moet nader onderzoek uitwijzen. Voor het eerste pleit het gegeven dat de toen net gehuwde 25 jaar oude zoon Joan in 1660 vanuit het Steegoversloot in Dordrecht naar Oostfriesland verhuisde. Een tweede argument is de vermelding in de huwelijksakte van zijn oudere broer in 1653: "jongeman van Dordrecht". Voor het laatste pleit dat een functionaris als Joan toch wel in zijn gebied zou moeten wonen (hoewel Herbert van der Mey als landdrost in Gouda bleef wonen, maar dat kan weer komen omdat hij alleen medegemachtigde was) en het feit dat Balen in zijn Beschrijvinge van Dordrecht alleen het huwelijk van Joan en Hasia vermeldt (maar in 1677 toen Balen dit schreef, was die tak inmiddels ook wel echt uit beeld).

Joan (sr.) werd op 20 juni 1635 benoemd tot kapitein-landdrost (ook wel aangeduid als: drossaard) tussen Lek en Zuiderzee. Mogelijk heeft de Goudse connectie van zijn echtgenote hierbij een handje geholpen, gevoegd bij het feit dat bestuurlijk Dordrecht redelijk vergeven was van/aan familieleden. De functie valt te vergelijken met die van schout in de steden: de van oudsher grafelijke ambtenaar die verantwoordelijk was voor opsporing en vervolging, een soort gecombineerde politiechef-hoofdofficiersfunctie. Aan een resolutie van de Staten van Holland van 8 mei 1620 7) ontlenen we een functieomschrijving:

"….Alsoo tot beveylinge van de platte Landen tusschen de Lecke ende Zuyder-zee ende sonderlinge die palende zyn aen den Stichte van Utrecht, ende ten eynde de selve bewaert mogen worden jegens alle heymelijcke ende openbare excursien, roveryen ende gewelden van den Vyandt, mitsgaders alle schaden ende overlasten van de Landtlopers, Vagabunden ende Bedelaers, oock jeghens alle heymelijcke ende verboden Vergaderingen, soo wel jeghens de gene van de Roomsche superstitien, Remonstrantsche als andere, onder de welcke veel ende onbehoorlijcke ende ondienstelijcke saken jeghens den Staet van den Lande (…..), ende voorts omme aldaer te verhoeden alle andere versamelingen van de onruste ende lastige Persoonen….."

In de resolutie wordt vervolgens François van Santen benoemd tot landdrost:

"…….omme voortaen met zijn Volck, te weten negen te Paerde, ende elf te Voet, waer van de zes Schutten, en de andere met Verjagers gewapent sullen wesen, boven sijn selfs Rypaert, ende het gene van sijnen Substituyt, midtsgaders eenen Corporael over het Voetvolckinde in de voorschreve elf gereeckent…."

De tekst vervolgt met de taken die de landdrost met deze assistentie moest uitvoeren en bevat een herhaling in iets andere bewoordingen van de functieomschrijving. De "lastige" personen die de landdrost betrapte, moest hij:

"……..reapprehenderen, en daer jegens te procederen, achtervolgende den last ende Instructie hem van onzent wegen daer toe gegeven, ofte noch te geven (…….), lasten ende ordonneren wy allen Oversten, Capiteynen, Bevels-Luyden ende gemeene Soldaten, midtsgaders allen Officieren en Magistraten, eensamentlijck de particuliere Ingezetenen, soo wel binnen de Steden als ten platten Lande, die desen komen te raecken, of aengaen sal mogen den (….) Landdrost, ende het Volck onder sijn gebiedt wesende, alle hulpe bystant, ende vordernisse te doen ende te bewysen…"

De resolutie besluit met een verwijzing naar een oudere instructie, gedateerd 14 juni 1589. Hierna is in de tekstuitgave de eed van de landdrost opgenomen. De eed wordt afgelegd ten overstaan van de Staten van Holland maar verplicht ook tot het opvolgen van de bevelen van de Prins, stadhouder en kapitein-generaal. Dan de kosten: de landdrost krijgt voor zichzelf en zijn paard per maand 60 gulden, de substituut 30 gulden, de 9 ruiters 22 gulden maximaal, telt op tot 140 gulden(?), de 11 dienaars te voet 9 gulden, m.u.v. de sergeant (korporaal? zie hiervoor) die 18 gulden ontvangt, telt op tot 118 gulden(?), totaal 348 gulden "daer aen den Hondertsten penning sal moeten worden gekort".
 
Op 25 april 1636 bevat de tekstuitgave 8) van de resolutiën van de Staten van Holland een vermelding van onze Joan:

"….Tot examinatie van de Commissie van Johan van den Honaert, Landtdrost tusschen de Leck ende Zuyder-zee, zyn gecommitteert uyt de Ordre van de Heeren Eedelen den Heere van Noortwijck, mitsgaders de Heeren van Haerlem, Leyden, Amsterdam ende Alckmaer, om des rapport te doen, ten eynde om op des selfs versoeck van de Paperye alomme te mogen stooren, naerder te mogen werden geresolveert, ende dat sal werden gelet, of men sal hervatten de besoigne op de Landt-Drosten voor desen begonnen"

Wederom op 9 augustus 1636: 9)

"Is rapport gedaen by de Heren, gebesoigneert hebbende op de sake van de Landt-Drosten, bij occasie van seker versoeck van Johan van den Honaert, Landt-Drost over het Quartier van der Goude, ende by de selve zynde voorgeslaghen dat den voorsz Landt-Drost mede soude werden gheautoriseert te storen ende tegen te gaen de stoutigheydt van de Paus-gesinden (……..) Waer op zynde gedelibereert, is verstaen ende geresolveert, by provisie uyt het Volck van den voorsz Landt-Drost van den Honaert, sullen ghenomen werden drie te Paert en drie te Voet, omme gereguleert te werden, en den Heere Baliiuw ende Dijck-Grave van Rhynlandt, om tegens (….) ge-employeert te werden; en nopende het verdere, soo wert de sake ghehouden in nader bedencken, ter tydt toe de Leden derhalven nader sullen hebben gecommuniceert met de respective Principalen."

Het wordt niet helemaal duidelijk wat hier nu is voorgevallen. Joan doet een verzoek. Een commissie uit de Staten van Holland gaat zich over het verzoek buigen. Het verzoek lijkt betrekking te hebben op uitbreiding van zijn bevoedheden, nl om de "stoutigheden van de Paus-gesinden" te mogen bestrijden. Dit vloeit echter al voort uit zijn bestaande instructie. Wat vervolgens wordt bedoeld met het hervatten van de "besoigne op de Land-Drosten voor desen begonnen" is ook niet duidelijk.

Opmerkelijk is dat Joan in het antwoord op zijn verzoek wordt aangeduid als landdrost over het kwartier van Gouda 10) . In het besluit wordt een deel van de medewerkers van Joan bestemd voor de bedoelde activiteiten. De baljuw en dijkgraaf van Rijnland komt vervolgens ineens uit de lucht vallen zonder dat die duidelijk in het zinsverband wordt opgenomen en deze raadselachtige passages worden afgesloten met de mededeling dat de zaak voor het overige wordt aangehouden om de leden van de commissie de gelegenheid te geven e.e.a. met de respectievelijke principalen te bespreken. Die het leest, trachte het te begrijpen!

Hierboven kwam de notariële acte van 21 juli 1636 ter sprake. Een interessant voorbeeld van een privaatrechtelijke afspraak over een publiekrechtelijke bevoegdheid. Het komt er op neer dat Joan zijn zwager Herbert van der Meyde mede belast met de verantwoordelijkheden behorende bij het ambt van landdrost:

"……..Ende verclaerde (…..) geautoriseert ende volcomen macht gegeven te hebben, gelijk hij (in plaatse van Jacob Soubburch zaliger, in sijn Leven medegemachtigde van hem, comparant) autoriseert midsgaders volcomen en absoluyte Last ende macht geeft mits dese, d’Edele Herbert van der Meyde, sijne schoonbroeder, omme de voorseyde Landen alomme te bewaren jegens alle heymelicke ende openbare excursies (….) ende voorts generalijk alles in tgeene voorseyde staet te doen ende te handelen was hij comparant alomme selfs present ende vooroogen sijnde vermogen deselve sijne commissie soude cunnen, mogen en behoren te doen…."

De vraag is of Joan een hiermee voor die tijd normale handeling verrichtte of dat de bedenkelijke kanten aan deze transactie ook toen al zo ervaren werden. Een publiek ambt, waarbij zelfs de zwaardmacht van de overheid werd uitgeoefend en waarover een eed was afgelegd tegenover de Staten van Holland, overdragen bij overeenkomst en nog wel aan een familielid! Blijkens verschillende bronnen uit die tijd 11) was het verboden publieke ambten te verkopen en werden geregeld maatregelen tegen dit hardnekkige kwaad afgekondigd. Overigens blijkt ook Justus, de zoon van Herbert drossaard tussen Lek en Zuiderzee geweest te zijn. 12)

In het archief van Guus van den Honert trof ik nog een andere akte aan d.d 1 juli 1636, waaronder de handtekeningen van Joan en Hasia prijken. Nog uit te zoeken waar die over gaat.

Hasia gaat in 1666 naar Oost-Friesland, waar haar zoon Joan voor de derde maal weduwnaar is geworden. Zij woont er in het huis naast dat van haar zoon en vervult een belangrijke functie bij de zorg voor en de opvoeding van zijn kinderen. 13) Hasia zal in 1666 dus weduwe zijn geweest. Of zij in Norden is overleden, of wellicht bij haar zoon in Amerongen is gaan wonen, is onbekend. Opvallend is dat geen van haar kinderen of kleinkinderen haar voornaam draagt, maar wel een in 1688 in Amerongen geboren achterkleinkind.

Verdere gegevens over het leven van Joan en Hasia ontbreken op dit moment. Het lijkt waarschijnlijk dat Joan in 1654 niet meer kapitein – landdrost was, aangezien zijn zoon in 1653 tot luitenant – landdrost werd benoemd. Alhoewel… in die tijd was op het gebied van familierelaties veel mogelijk, zoals wij zagen.


Dirk werd in 1632 in Dordrecht geboren. Hij trouwde op 7 augustus 1653 in Amerongen met Josina Fremijn. In het trouwregister van de Gereformeerde gemeente van Amerongen staat hij aangeduid als “jongeman van Dordrecht, luitenant-landdrost, residerende te Amerongen”. Josina wordt vermeld als “jongedame uit Den Haag 14) , voor dezen wonende op Zuylestein en nu te Amsterdam…” Met Zuylestein wordt bedoeld het kasteel Zuylestein onder Leersum, toen bewoond door graaf Frederik van Nassau, heer van Zuylestein en Leersum, natuurlijke zoon van de stadhouder, prins Frederik Hendrik. Guus van den Honert vermoedt dat Josina tijdens haar verblijf op Zuylestein een betrekking had bij de echtgenote van graaf Frederik. Dit vermoeden wordt gestaafd door het feit dat Dirk en Josina hun oudste zoon Frederik noemden en “mevrouw Zuylestein (bedoeld wordt de echtgenote van Frederik van Nassau)” als doopgetuige optrad. Het is ook niet verwonderlijk dat de familie Van den Honert contacten onderhield met de bewoners van het kasteel, aangezien Leersum en Zuylestein onder het drostambt van vader en zoon Van den Honert vielen. Zo zal het contact tussen Dirk en Josina ontstaan zijn.

Josina was een kleindochter van Guilliaume Fremin, die in de Haagse cohieren van 1627 vermeld staat als “bottelier van Z. Exc.” (= Prins Frederik Hendrik), woonachtig aan de Voldersgracht aan de oostzijde en geschat op een vermogen van 2.000 gulden. Zijn zoon Govert was "conchierge van den huize Zuylestein" en huwde Anna Mol. Josina werd in Den Haag geboren.

Dirk en Josina kregen zes kinderen volgens de Nederlandse Leeuw: Frederik, die in de voetsporen van zijn vader trad, Willem, gedoopt te Amerongen 21 juni 1657 en jong overleden, Jeronimus, geboren 20 mei 1658, later contrarolleur der Hoofdelijke Betaling en 1e klerk ter Admiraliteit op de Maze, Aletta, gedoopt te Amerongen op 23 september 1660 en vernoemd naar haar oudtante Aletta de Witt Joostendochter, waarmee Herbert van der Meij eerder hertrouwde. Zij huwde in 1684 met Laurens van Deynsen, timmerman te Amsterdam (zie akte). Na haar kwamen er nog twee jong overleden kinderen: Cornelis, gedoopt 19 mei 1664 en Gerrit, gedoopt 14 april 1665. Uit de aantekeningen van Guus blijkt nog van een zevende kind, en wel de oudste, geboren voor Frederik (geboortedatum ontbreekt!): Johan "is naer oostvrieslant gereist en aldaer ingenieur geworden van hare vorstelijke doorluchtigheit van oostvrieslant en in deselve bediening gestorven ongehout". We mogen aannemen dat hij deze betrekking aan zijn oom Joan te danken had. De bron van de vermelding van dit kind is mij niet bekend. Als je kijkt naar de huwelijksdatum van Dirk en Josina (7 augustus 1653) en de geboortedatum van het tweede kind, Frederik (14 oktober 1655) is het technisch mogelijk dat Joan daarvoor geboren werd (tussen mei 1654 en januari 1655). Het is in ieder geval "logisch" dat er een zoon Johan is, aangezien er verder geen vernoemingen naar de familie van Dirk zijn.

Uit het archief van Guus van den Honert nog een akte waar de handtekeningen van de echtelieden onder prijken: gedateerd 1653, het zou het hierboven genoemde trouwregister kunnen zijn, maar de lengte van de woorden komt niet overeen. Zoeken we nog uit.

Bijkens een notariële akte van 19 maart 1673 verblijven Dirk en Josina in Gouda. Guus van den Honert vermoedt dat dat verband houdt met de heersende oorlogstoestand. Zo sneuvelt de graaf van Nassau-Zuylenstein op 12 oktober 1672 ten oosten van Woerden en wordt februari 1673 het kasteel Amerongen door de Fransen in de as gelegd. Aan de andere kant woonde vader Joan als landdrost van hetzelfde gebied in 1636 ook al in Gouda.

Van juni 1673 dateert nog een akte getekend door o.a.Dirk. Voorts nog een boedelverdeling van de nalatenschap van Anna Mol, weduwe van Govert Fremijn en afgesloten in 1675.

Verdere gegevens (overlijden e.d.) ontbreken vooralsnog. Uit de akte opgemaakt bij gelegenheid van het treffen van huwelijkse voorwaarden van oudste zoon Frederik en zijn eerste vrouw maak ik op dat Dirk op 17 december 1674 niet meer in leven was. Guus van den Honert neemt echter aan dat hij in 1686 in leven was.


Frederik werd geboren in Amerongen op 14 oktober 1655. Bij Frederiks doop op 19 oktober trad als doopgetuige op "Mevrouw Zuylestein", waarmee wordt gedoeld op de echtgenote van graaf Frederik van Nassau, Heer van Zuylestein en Leersum, natuurlijke zoon van stadhouder prins Frederik Hendrik. Zij heette van haar eigen naam Mary Killigrew en was als eredame van prinses Mary (echtgenote van stadhouder prins Willem II) naar Nederland gekomen 15) . Frederik van Nassau stond als minderjarige onder toezicht van Constantijn Huygens, overbuurman van Thomas van den Honert en speelde een rol bij de moordaanslag op Johan de Witt 16) , vader van Anna, echtgenote van Herman van den Honert. De wereld was ook toen (nog) klein(er)!

De Nederlandse Leeuw vermeldt dat Frederik naast luitenant-landdrost van Amerongen ook drossaard van Leersum was 17) . Men kan de vraag stellen in hoeverre het hier gaat om onderscheiden ambten of om twee aanduidingen van dezelfde functie. Joan werd landdrost genoemd, maar ook wel drossaard. Krachtens overeenkomst met de heer van Amerongen kon Frederik Hendrik de hoge, middelbare en lage jurisdictie van zijn nieuw bezit uitoefenen. Zuylestein was hiermee een heerlijkheid geworden – daarvoor was het een riddermatig goed maar geen heerlijkheid – die echter te gering van omvang bleek om er een afzonderlijke rechtspleging te vestigen. Om aan dat bezwaar tegemoet te komen, voegden de Staten van Utrecht de jurisdictie van Leersum aan die van Zuylestein toe 18) . Frederik was daarmee, net als zijn zoon, drossaard van Zuylestein. Hij staat ook als zodanig vermeld in de inventaris van archieven aanwezig op het huis Amerongen 19) . De functies landdrost en drossaard zijn kennelijk wel verbonden, maar van elkaar te onderscheiden.

Aan de andere kant is de aanduiding kapitein – landdrost tussen Lek en Zuiderzee wel ruimer dan luitenant – landdrost van Amerongen. Dit wettigt het vermoeden dat het in dit opzicht inderdaad gaat om twee functies. Ik wordt hierin gesterkt door de aanwijzing d.d. 25 februari 1692 van Frederik als officier van de op te richten compagnie inwoners die Godard van Reede – Ginckel zou inhuldigen 20) . Als kapitein treedt op Wilbrenninck, drost en als luitenant: Van den Honert. Wilbrenninck is dus kennelijk de kapitein – landdrost op dat moment. Overigens wordt Frederik aangeduid als burgemeester, een functie die kennelijk minder tot de verbeelding sprak aangezien hij in genealogische overzichten alleen als landdrost wordt vermeld. Verdere gegevens hierover ontbreken op dit moment.

De familie Van Reede bewoonde het slot Amerongen. In 1691 was Godard Adriaan van Reede overleden. Deze zeer rijke telg uit een bekend regentengeslacht was goed voor een vermogen van 300.000 gulden (omgerekend 2,5 miljoen euro), deels vergaard door grote erfenissen. Hij was een vertrouweling van de Oranjes en niet ongevoelig voor omkoperijen volgens mededeling van de Spaanse ambassadeur. Hij trouwde Maria Turnor, dochter van een Schots edelman in dienst van het Staatse leger. Zij onderhield ongetwijfeld contact met haar landgenoot Mary van Nassau-Killigrew. Zuylestein was oorspronkelijk bezit van de familie Van Reede maar later verkocht aan Frederik Hendrik 21) . Ter inhuldiging van hun zoon, Godard van Reede , heer van Ginckel en graaf van Athlone (Schots bezit van zijn moeder?) werd de compagnie burgers benoemd waar Frederik van den Honert deel van uitmaakte.

Frederik huwde te Leersum op 27 december 1674, 19 jaar oud, Anna Kroot, geboren te Amerongen, maar kennelijk getogen (o.a.) te Amsterdam. Onder de welluidende aanhef : "In den name des Heeren Amen" regelen Anna en Frederik op 17 december (ik neem aan 1674, jaartal wordt nergens genoemd) hun huwelijkse zaken bij notaris Godert van den Doorslag tot Amerongen residerende. Frederik wordt in dit stuk al aangeduid als luitenant – landdrost "geadsisteert met sekere akte van Consort 22) van de Heer Herbert van der Meyde – Bailliu ende Schout der Stadt Gouda, sijn outoom (staat er in kleine letters tussen gekriebeld!)". Die akte kwamen we al tegen! Uit de akte blijkt dat Anna Croot (zelf tekent ze als Kroot) de enige dochter is van Dirck Croot, marktmeester en Dieuwertje (onleesbaar), in leven (onleesbaar) te Amsterdam en dat beide ouders zijn overleden. Mijn interpretatie voorzover ik de akte kan lezen is dat het betreft huwelijkse voorwaarden waarbij wordt vastgelegd wat de huwelijkspartners inbrengen: naast allerlei obligaties ten laste van diverse personen te Amsterdam worden genoemd: porselijn, schilderijen, clavecimbel van notenhout, koffer, koper en tin "….ende andere mobilia". Uit de vermelding "Bruijdegoms (onleesbaar) van sijnen Vader saliger" leid ik af dat ook Dirk op dat moment was overleden. De akte vermeldt in de aanhef als datum 17 december "nieuwen stijl", maar besluit met "op die elfden December xvi c (1600) vier (lees ik maar er staat ongetwijfeld zeven) en twintig oude stijl". Zekerheid voor alles!

Frederik en Anna kregen twee kinderen: Dirk, geboren in 1675 te Amerongen, later commies tot het opnemen der comptabele rekeningen der Admiraliteit op de Maze en boekhouder der Stads Wisselbank te Rotterdam en Anna, geboren in 1676 te Amerongen en waarschijnlijk in Rotterdam overleden vóór 1729. Zij huwde 9 mei 1706 Jan Hartman, koopman en president-schepen van Schieland en broer van haar schoonzus Anthonia die met Drk trouwde.

Anna Kroot overleed in 1677. Onder de aantekeningen van Guus van den Honert bevindt zich een copie van een akte van 30 maart 1702 waarbij voor twee Amsterdamse schepenen compareert:

"Frederick van den Honaert, Luijtenant – Landt Drost, residerende tot Amerongen, als eijgenaer voorde eene helfte van nagenoemde perceel (…….) procuratie hebbende van Dirck vanden Honaert, meerderjarigh jongman, ende van Anna vanden Honaert, meerderjarige jonge dochter, beijde kinders van hem Frederick vanden Honaert, verwekt bij sijn overleden huijsvrouw Anna Croot in die qualite voorde andere helfte, int selve genoemde perceel sijnde deselve procuratie gepasseert voor Arnoldus de Muijlicker, notaris te Rotterdam……."

Met deze akte wordt een huis aan de Gasthuismolensteeg verkocht aan Pieter van Vledder (?), vleeshouwer. Het huis grenst aan dat van een trommelslager aan de ene kant en aan dat van Pieter de schilder aan de andere kant.

Frederik liet er na het overlijden van Anna geen gras over groeien en trouwde op 29 januari 1678 Maria Brinckhuys geboren te Veenendaal in 1658, als dochter van dominee Johannes Brinckhuys en Lydia Naso. Bij haar kreeg hij tien kinderen: Josina (17 november 1678 - 5 november 1680), Johan ( 5 juli 1680), advocaat in Den Haag, Geertruyd ( 5 maart 1682 – 1745), huwde in 1703 haar volle neef Hendrik Brinckhuys, woonde eerst enige jaren in Amsterdam, daarna in Deventer, Lydia ( 9 mei 1684 – 17 april 1717), huwde 9 februari 1716 Hendrik Verwey uit Wijk bij Duurstede, Josina ( 11 mei 1686 – 18 augustus 1752), Hasia (14 januari 1688 – 22 mei 1769), Cornelia (14 februari 1690 – 1727 Rotterdam), huwde mei 1714 Abraham de Meyer, brouwer in “De Parel”, regent van het Weeshuis te Rotterdam, Elisabeth (1 maart 1693 – 9 juli 1722), Frederik (1698) die in de voetsporen van zijn vader zou treden en Sjane (21 mei 1702 – 19 december 1767). Moeder Maria was bij de geboorte van Sjane 44, vanaf haar 20e had ze tien kinderen gebaard. Drie kinderen van Frederik met hun echtgenoten en vier kleinkinderen woonden in Rotterdam, op dat moment in opkomst t.o.v. het achterop geraakte Dordrecht.

Uit 1703 dateert een testament getekend door Frederik en Maria van Brinckhuysen. Frederik wordt daarin aangeduid als drossaard van de hoge heerlijkheid Zuijlesteyn en Leersum.

Frederik trad op 13 februari 1714 in Rotterdam nog op als getuige bij de doop van zijn kleindochter Anna, dochter van zijn zoon Dirk. Hij overleed op 16 december 1714 op 59-jarige leeftijd, Maria op 21 mei 1742, 84 jaar oud.

Van 7 april 1690 dateert nog een akte, o.a. getekend door Frederik "als schout (?)…."


Frederik jr. werd geboren op 1 juli 1698. Hij was drossaard van Zuylestein, Leersum, Renswoude, Ginkel en Emmikhuizen 23) . In een transportakte van 17 maart 1744 wordt hij aangeduid als luitenant – landdrost tussen Lek en Zuiderzee. Om het beeld nog complexer te maken: Nicolaas Spranger, echtgenoot van Maria van den Honert, achternicht van Frederik (!) werd op 25 mei 1727 ingehuldigd als drossaard, griffier en watergraaf van de hoge en vrije heerlijkheid Amerongen, Ginkel en Elst (waarom bij deze meneer wel zo’n overvloed aan details?). Bekleedden zij deze functies achtereenvolgens? Onderzoek van de originele stukken moet hier uitkomst bieden.

Op 18 oktober 1728 huwde Frederik in de Buurkerk te Utrecht Hendrina Jacoba van Romondt, dochter van Mr Cornelis en Elsabé van Dinter. Predikant was Joan van den Honert, hoogleraar godgeleerdheid. Het huwelijk bleef kinderloos, dus hiermee kwam een eind aan ruim een eeuw landdrosten Van den Honerts.

Frederik jr was sinds 1744 heer van Darthuyzen. In een brief van 17 maart 1744 transporteren de erfgenamen van Joan van Beek de ambachtsheerlijkheid aan hem. Bij die gelegenheid meet Frederik zich ook een nieuw wapen aan: 1 en 4 Van Wesel, 2 en 3 Van Toll en een hartschild over alles heen: in zilver 3 rode wielen met 4 spaken. 24)

Het familie-archief en de Nederlandse Leeuw hebben niet veel over Frederik jr te vertellen, maar raadpleging van het Utrechts archief levert des te meer op: 63 hits. Vergt onderzoek!

Frederik jr overlijdt te Amerongen op 15 februari 1760 ("is met het wapen te Leersum begraven" 25) , zijn vrouw eerder, 19 april 1758.

De erfgenamen van Frederik transporteerden bij brief van 23 september 1760 voor schout en schepenen van Darthuysen de ambachtsheerlijkheid aan Abraham Jacob van der Dussen. Erfgenamen op dat moment waren: zus Hasia, zus Sjane, halfneef Anthony van den Honert, zoon van Dirk, halfnicht Wilhelmina Hartman, dochter van Anna, halfneef Anthony Hartman, zoon van Anna, neef Johan van den Honert, raad in de vroedschap Rotterdam, zoon van Jeronimus en zijn vrouw, nicht Anna van den Honert, dochter van Johan, de advocaat te Den Haag, Johannes van Otterbeek en zijn vrouw, nicht Johanna Brinckhusen, dochter van Geertruid en neef Johannes Brinckhuysen, zoon van Geertruid.


NOTEN

  1. Volgens NL 1928, maar in feite waarschijnlijk al in 1599. De ouders trouwden in 1597, ook in juli 1599 is er een kind zonder naam; Jo(h)an wordt bij Balen als eerste zoon genoemd, het kind in 1610 zal Helena/Heijlke zijn.
  2. Ook geschreven Nuy- of Nuij-ssenburg, -burgh, -burch, -borg, -borgh, -borch etc.
  3. 9 juli 1602: juffrouw IJda de Jonghe, weduwe van wijlen Thomas Rochusse vanden Honaert, machtigt Diederick Peetersse vanden Honaert, koopman van hout, burger van Dordt ...
    en
    11 feb. 1610: "dat voor ons quam Jan Jansz huystimmerman borger deser stede, vendidit ( = verkocht) Dirck vanden Honaert Pietersz houtcooper ende borger der selver Stede ...
    ... gelegen achter int Steechoversloot bij St Jorispoorte binnen deeser Steede tusschen t'erve vanden voors. vanden Honert aan d'een zijde ende het erve van Matheu de Jupille Burgemr. der Stadt Hoey aen d'ander zijde ..."
  4. De lezing 'van der Wiele' was een vergissing.
  5. In 1660 woonde daar in ieder geval hun jongste zoon Joan die in dat jaar naar Oostfriesland vertrok.
  6. N = voornaam onbekend
  7. Kopie van tekstuitgave in ??? blz 87, archief Guus van den Honert
  8. t.a.p. blz 104
  9. t.a.p. blz 180
  10. Dit is iets anders dan de stad Gouda waar de schout/baljuw een overeenkomstige positie bekleedde.
  11. O.a. dubbelbiografie gebroeders De Witt
  12. MB 1248
  13. Guus van den Honert in een brief dd 2 mei 1985
  14. geboren te Amerongen staat er in NL 1928, kolom 268
  15. aantekening Guus van den Honert in een brief d.d. 15.12.83
  16. De 250 rijksten van de Gouden Eeuw, Kees Zandvliet, Rijksmuseum/Nieuw Amsterdam 2006, blz 392
  17. NL 1928, kolom 308
  18. brief Guus van den Honert dd 2 mei 1985
  19. P. Berends, Inventaris van de archieven aanwezig op het Huis van Amerongen, deel III, ’s-Gravenhage, 19??
  20. stuk bevindt zich volgens inventaris in het familie-archief, berustend bij Madelon van den Honert
  21. De 250 rijksten, blz 260
  22. mijn transcriptie, dus met een slag in de lucht.
  23. Volgens NL 1928 kolom 309
  24. wapen van het domkapittel
    Darthuizen tussen Doorn en Leersum. De drie wielen komen uit het wapen van het Utrechtse domkapittel dat deze gebieden bezat; ook het wapen van Doorn.
  25. brief Guus van den Honert 2 mei 1985